Gedaan met laden. U bevindt zich op: Het decretaal kader voor mobiliteitsplannen

Het decretaal kader voor mobiliteitsplannen

Het Decreet Basisbereikbaarheid vormt de juridische basis voor het Vlaamse mobiliteitsbeleid. Het legt de structuur en verantwoordelijkheden vast voor het opstellen van mobiliteitsplannen op regionaal en lokaal niveau.

Mobiliteitsplan als basis voor het mobiliteitsbeleid

Het Decreet Basisbereikbaarheid hertekende de krijtlijnen voor het Vlaamse mobiliteitsbeleid. Het mobiliteitsbeleid bouwt voort op een eigen planstelsel, waarbij het mobiliteitsplan de basis vormt. Twee planningsniveaus worden onderscheiden:

  1. Regionaal niveau: Het regionaal mobiliteitsplan dekt het grondgebied van de vervoerregio.
  2. Lokaal niveau: Het lokaal mobiliteitsplan richt zich op (een deel van) het grondgebied van één of meerdere gemeenten.

Op gewestelijk niveau, voor het geheel van het grondgebied van het Vlaamse Gewest, wordt werk gemaakt van een lange termijnvisie dat is uitgeschreven in een Vlaamse Mobiliteitsvisie 2040. Op 9 juli 2021 stelde de Vlaamse Regering de Vlaamse Mobiliteitsvisie 2040 vast dat vanaf 1 oktober 2021 van kracht is. Volgens het Decreet Basisbereikbaarheid dienen de regionale mobiliteitsplannen en in voorkomend geval de lokale mobiliteitsplannen te worden afgestemd op de Vlaamse Mobiliteitsvisie.

De uitvoering van het mobiliteitsbeleid is een gedeelde verantwoordelijkheid van:

  • Het Vlaamse Gewest en de onderliggende agentschappen en diensten.
  • Provincies en gemeenten.
  • Openbare nutsbedrijven.

De samenwerking gebeurt zoveel mogelijk op het niveau van de vervoerregio’s. Voor elke vervoerregio wordt er een regionaal mobiliteitsplan opgemaakt (zie regionale aanpak).

Het lokaal mobiliteitsplan is facultatief

Hoewel lokale mobiliteitsplannen niet verplicht zijn, kunnen ze een belangrijke rol spelen in het aanpakken van lokale mobiliteitsuitdagingen. Gemeenten hebben de vrijheid om een plan op te stellen dat hun specifieke noden en doelen weerspiegelt.

Het decreet van 20 april 2001 introduceerde mobiliteitsplanning op gemeentelijk niveau. Dit werd later vervangen door het decreet van 20 maart 2009. Bij de inwerkingtreding van het Decreet Basisbereikbaarheid beschikten vrijwel alle gemeenten over een geldig mobiliteitsplan, vaak al herzien. Nu de wisselwerking tussen Vlaamse en lokale actoren op het niveau van de vervoerregio wordt gelegd, worden de lokale mobiliteitsplannen teruggebracht tot plannen die louter betrekking hebben op het gemeentelijk beleidsniveau waarover gemeenten autonoom bevoegd zijn.

Het nieuwe decreet legt de focus op de vervoerregio’s, waardoor lokale mobiliteitsplannen facultatief worden. Gemeenten beslissen zelf of zij een lokaal mobiliteitsplan opstellen of bijsturen. Het lokaal mobiliteitsplan moet wel:

  • Aansluiten bij hogere plannen (regionaal en Vlaams).
  • Geen tegenstrijdigheden bevatten met deze plannen.

Voor gemeenten of samenwerkende gemeenten kan een lokaal mobiliteitsplan nog steeds een meerwaarde bieden. Het kan operationele doelstellingen en prioriteiten vaststellen op zowel gemeentelijk als intergemeentelijk niveau, zolang er geen conflicten zijn met hogere mobiliteitsplannen.

Decretale bepalingen voor het lokaal mobiliteitsplan

Hoewel een lokaal mobiliteitsplan niet langer verplicht is, moet bij de keuze om een plan op te maken of te herzien, de inpassing in het decretaal voorziene kader worden gevolgd. Op die manier wordt verzekerd dat elk lokaal mobiliteitsplan consistent is met de gewestelijke mobiliteitsvisie en het regionaal mobiliteitsplan. Daarnaast komt het de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede dat deze lokale mobiliteitsplannen en hun juridisch statuut op een uniforme wijze worden geregeld.

Lokale mobiliteitsplannen zijn:

  • Bindend voor gemeenten en onderliggende diensten.
  • Het referentiekader voor lokale mobiliteitsprojecten en maatregelen.

De decretale bepalingen voor lokale mobiliteitsplannen zijn te vinden in hoofdstuk 2 en 3 van het Decreet Basisbereikbaarheid. Deze omvatten:

  • Hoofdstuk 2, afdeling 1: missie en doelstellingen van het geïntegreerde mobiliteitsbeleid op alle niveaus.
  • Hoofdstuk 3:
    • Afdeling 1: algemene bepalingen voor de mobiliteitsplannen.
    • Afdeling 2, onderafdeling 3: specifieke bepalingen voor de lokale mobiliteitsplannen.
    • Afdeling 3, onderafdeling 1: rol en samenstelling van de projectstuurgroep.
    • Afdeling 4: taakstellingen inzake participatie

Gemeentelijke mobiliteitsplannen die voldeden aan eerdere regelgeving blijven geldig, maar zijn onderhevig aan een cyclisch planproces:

  1. Onderbouwd door onderzoek.
  2. Opgesteld of herzien met inspraak van bevolking en overleg tussen stakeholders.
  3. Gemonitord op doelbereik en uitvoering.
  4. Geëvalueerd in de eerste helft van elke bestuursperiode.
  5. Geheel of gedeeltelijk herzien op basis van evaluaties.

Er kunnen, indien nodig en eventueel op basis van de tussentijdse evaluatie, aanvullende operationele doelstellingen en acties worden vastgesteld. Deze maken vervolgens integraal deel uit van het mobiliteitsplan. De strategische visie kan niet worden opgeheven, maar kan wel geheel of gedeeltelijk worden herzien. De bijsturingen zijn juist bedoeld om het bereiken van de strategische doelstellingen (de gewenste mobiliteit) te waarborgen.

Bij conflicten tussen een regionaal mobiliteitsplan en gemeentelijke plannen moet de gemeente haar plan aanpassen om afstemming te verzekeren. Onder het thema bijsturing van het lokaal mobiliteitsplan wordt toegelicht hoe deze afstemming wordt meegenomen.

Geen Plan-MERplicht

De Plan-MERplicht geldt niet voor lokale mobiliteitsplannen, wat de flexibiliteit verhoogt voor gemeenten.

Lokale mobiliteitsplannen vallen niet onder de Plan-MERplicht, zoals bepaald in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM). Ze worden niet vastgesteld door het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering, en zijn niet verplicht op grond van decretale bepalingen.

Dit biedt gemeenten flexibiliteit om hun plannen aan te passen aan lokale noden, zonder bijkomende milieu-effectrapportageverplichtingen.