VB 24101 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - schrapping verrekenbeding en toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding
- Nummer
- 24101
- Datum beslissing
- 16 december 2024
- Publicatiedatum
- 21 januari 2025
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2010, ongewijzigd tot op heden. In artikel 9 van hun huwelijkscontract werd een finaal en facultatief verrekenbeding opgenomen.
Thans wensen de aanvragers hun huwelijksovereenkomst te wijzigen. Concreet willen zij het finaal en facultatief verrekenbeding schrappen en vervangen door enerzijds een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen van beide echtgenoten en anderzijds een toekenningsbeding voor wat de niet-onverdeelde goederen betreft.
2. De aanvragers wensen, met betrekking tot de voorgenomen verrichting, zekerheid over de fiscale behandeling ervan vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen:
- 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;
- 2.7.1.0.3,3° VCF: worden als legaten beschouwd alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;
- 2.7.1.0.4 VCF: belasting ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;
- 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting)
- En geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
3. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
- De heer A, geboren te […] op xx.xx.1967, rijksregisternummer […].
- Mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1971, rijksregisternummer […].
De echtgenoten hebben hun woonplaats te […], en dit sedert meer dan 5 jaar.
De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2010, ongewijzigd tot op heden.[1]
Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.[2]
De heer A heeft nog een (in leven zijnde) vader, C, en een zus, D. D heeft twee kinderen, E en F. Mevrouw B heeft een (in leven zijnde) moeder en een broer, G.
II. B. Beschrijving van de huidige vermogensrechtelijke situatie
4. De vermogensrechtelijke situatie van de aanvragers ziet eruit als volgt.
De heer A is eigenaar van:
- De gezinswoning, gelegen te […] (1/1 VE)
- Een appartement gelegen te […] (1/1 VE)
- Een appartement gelegen te […] (1/1 VE)
- Een loods gelegen te […] (1/1 VE)
- Een appartement in aanbouw gelegen te Spanje, […] (1/1 VE)
- Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen.
- Aandelen van BV Z, met zetel te […], ondernemingsnummer: BE […]
- Diverse vorderingen op vennootschappen
De echtgenoten zijn samen eigenaar, elk voor de onverdeelde helft, van:
- Gezamenlijke bank- en spaarrekeningen.
Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die al dan niet behoren tot een onverdeeldheid, in gelijke of ongelijke delen, met de andere echtgenoot.
II. C. Beschrijving van de voorgenomen verrichting:
5. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten en bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers. Zij wensen evenwel het finaal en facultatief verrekenbeding in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, dat in artikel 9 van de huidige huwelijksovereenkomst is opgenomen, te schrappen en te vervangen door een verblijvingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren en een toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen van een echtgenoot.[3]
Schrapping van het finaal en facultatief verrekenbeding
6. De echtgenoten wensen het finaal en facultatief verrekenbeding te schrappen. Dit beding wordt immers vervangen door de hierna genoemde bedingen die de positie van de langstlevende echtgeno(o)t(e) op civielrechtelijk vlak versterken.
Toe te voegen verblijvingsbeding en toekenningsbeding
7. De echtgenoten willen voormelde onverdeelde goederen onderwerpen aan een verblijvingsbeding, zoals opgenomen in artikel 9A van het ontwerp van wijzigingsakte.[4]
Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van één van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.
8. Op dezelfde manier willen de echtgenoten daarnaast de voornoemde niet-onverdeelde goederen onderwerpen aan een toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 9B van het ontwerp van wijzigingsakte.[5] Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van eigen goederen.
9. De aanvragers bevestigen ervan op de hoogte te zijn dat:
- op de verblijving en toebedeling van de (eigen en onverdeelde) roerende goederen geen registratiebelasting verschuldigd is;
- op de verblijving van de onverdeelde onroerende goederen het verdeelrecht verschuldigd zal zijn;
op de toebedeling van de eigen onroerende goederen het verkooprecht van toepassing zal zijn (met uitzondering van de woning in Spanje).
III. Motivering van de aanvraag
10. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen verrichting bevestiging te krijgen dat de toepassing van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding zoals vermeld in de huwelijksovereenkomst niet zal onderworpen worden aan de hierna vermelde artikelen:
1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
11. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling met erfbelasting.
Het voordeel van de langstlevende echtgenoot in casu wordt niet uit nalatenschap verkregen, maar louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dergelijk voordeel wordt erkend in het Belgisch huwelijksvermogensrecht.
De vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat de vereffening-verdeling van de nalatenschap vooraf. Het kan om die reden dan ook nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
De civielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in het fiscaal recht door. Het voordeel dat ontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van de huwelijksovereenkomst, kan bijgevolg fiscaal niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.
De toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF
12. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Hoewel het beding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot, gaat het niet om een schenking maar om een huwelijksvoordeel. Ook hier dient de civielrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.
De toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
13. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een gemeenschapsstelsel en dient restrictief gelezen te worden.
Tussen de aanvragers bestaat in casu geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een verblijvingsbeding resp. toekenningsbeding toegevoegd dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen resp. eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.
Bijgevolg zijn de voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF niet vervuld en kan voormeld artikel niet toegepast worden.
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
14. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan de schenkbelasting of de registratierechten op schenkingen onder levenden.
Voor de heffing van erfbelasting op grond van voormeld artikel moeten drie cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:
1) een kosteloze beschikking;
Het verblijvingsbeding/toekenningsbeding zoals voorzien in het ontwerp verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2020).
2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
Pas bij de ontbinding van het huwelijksstelsel kan worden beoordeeld of deze verblijving/toebedeling een huwelijksvoordeel oplevert of niet (bij overlijden van de eerste der echtgenoten). Als het voordeel pas bij overlijden van eerststervende ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden van de eerststervende. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode van drie jaar die het overlijden voorafgaat.
3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.5 VCF, kon/kan er ook geen aanleiding zijn tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht
Hiermee rekening houdend is artikel 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing op de voorgenomen verrichting.
5. En dat de wijziging aan het huwelijkscontract geen fiscaal misbruik inhoudt en dus de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
15. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Er is pas fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door het stellen van een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen zich onttrekt aan de toepassing van een bepaling van de VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.
16. Aanvragers menen dat de voorgelegde verrichting geen enkele doelstelling van een bepaling van de VCF frustreert. Bovendien heeft de aanpassing van de huwelijksovereenkomst zuiver civielrechtelijke doelstellingen en is deze geenszins ingegeven door fiscale overwegingen.
1) Bescherming vermogen tegen schuldeisers: de aanvragers hebben destijds gekozen voor het stelsel van scheiding van goederen omwille van hun professionele activiteiten. De heer A is actief als zelfstandige en wenst zijn aansprakelijkheid en eventuele (toekomstige) schuldeisers niet te laten doorwerken in het vermogen van zijn echtgenote. De scheiding van goederen blijft voor de aanvragers essentieel om de professionele en persoonlijke vermogens te scheiden en te beschermen.
2) Vermijden van een vermogensdeling bij echtscheiding: De keuze voor een stelsel van scheiding van goederen weerspiegelt de wens van de aanvragers om hun respectieve vermogens te behouden in het geval van een echtscheiding. Zij hechten groot belang aan hun eigen vermogen en willen dit zo houden, zonder dat er sprake is van enige vermogensdeling in geval van een andere vorm van ontbinding van het huwelijk dan door overlijden. Dit blijft een kernmotief voor het behoud van het stelsel van scheiding van goederen.
3) Behoud van financiële autonomie/beschikkingsvrijheid: Bij een stelsel van scheiding van goederen blijven de vermogens van beide echtgenoten strikt gescheiden. Dit betekent dat elk van de echtgenoten volledige controle behoudt over zijn of haar eigen inkomsten, eigendommen en investeringen. De inbreng van het eigen vermogen in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen is niet wenselijk. De bestuursregeling en de regeling inzake de verhaalbaarheid van schulden die op een TIGV toepasselijk zijn, stroken niet met de bekommernissen van de echtgenoten. Zij willen immers tijdens het huwelijk op de meest volstrekte wijze hun eigen goederen, ook de voorhuwelijkse goederen integraal in hun eigen vermogen behouden. Door een inbreng in het TIGV zal bij een eventuele verkoop zaakvervanging optreden waardoor de echtgenoten de mogelijkheid verliezen om alleen over de verkoopprijs te kunnen beschikken, hetgeen voor de echtgenoten van belang is.
4) Bescherming van eigen goederen en onverdeelde goederen: de aangevers willen hun respectieve eigendommen zoveel mogelijk behouden voor de langstlevende echtgenoot. Door het gebruik van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding kunnen zij voorkomen dat bepaalde goederen in de onverdeeldheid terechtkomen (indien geen gebruik wordt gemaakt van het finaal en facultatief verrekenbeding) en vervolgens verdeeld moeten worden met andere erfgenamen. Dit voorkomt complexe vereffenings- en verdelingsprocedures, die vaak tot onzekerheid en kosten voor de langstlevende leiden.
5) Comfortabele positie voor de langstlevende echtgenoot: Het verblijvings- en toekenningsbeding biedt een solide bescherming voor de langstlevende echtgenoot. Het stelt de langstlevende in staat om, bij overlijden van de eerste echtgenoot, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom eigenaar te worden van de onverdeelde/eigen goederen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die door het finaal en facultatief verrekenbeding wordt gecreëerd.
Het nadeel van een verrekenbeding is immers dat het zich beperkt tot een geldelijke verrekening. Concreet verkrijgt de langstlevende op basis van het verrekenbeding een louter verbintenisrechtelijk vorderingsrecht én geen enkele zakenrechtelijke claim op de persoonlijke goederen van de eerstoverledene. Dit betekent dat het vermogen van de eerstoverledene in eerste instantie geërfd wordt door de erfgenamen (ouder, broer/zus) van de eerstoverledene en dat de langstlevende enkel een vordering kan uitoefenen en het bedrag kan opeisen. De omvang, samenstelling en netto-waarde van de verrekenbare goederen zal bovendien door de echtgenoten c.q. erfgenamen samen en in onderling overleg worden vastgesteld en, bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. De langstlevende is m.a.w. afhankelijk van de overige erfgenamen van de eerstoverledene/derden.
De inmenging/afhankelijkheid wordt volledig vermeden via het toekennings-en verblijvingsbeding. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van beide bedingen, treedt de langstlevende in het bezit van de goederen waarvan de aanstaande echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Zoals voormeld is dit niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende in confrontatie kan komen met de overige erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot, de verrekenvordering moet laten vaststellen en bovendien ook nog betaald moet krijgen.
6) Onherroepelijke huwelijksvoordelen: Voormeld verblijvings- en toebedelingsbeding strekt de echtgenoten ertoe om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden. Deze laatste zijn namelijk eenzijdig herroepbaar. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan de situatie met een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling. Zij kunnen dezelfde doelstelling met burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door wettelijke devolutie, noch door testamentaire beschikking, aangezien dit alles eenzijdig herroepbaar is. De aangevers wensen elkaar de nodige zekerheid en gemoedsrust te geven over de onherroepelijkheid hiervan.
Deze voorafgaandelijke civielrechtelijke motieven zijn dan ook voor de aanvragers doorslaggevend bij hun voornemen om het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.
Duur van de voorafgaande beslissing
17. Tot slot wensen de aanvragers zekerheid te krijgen omtrent de duurtijd van de voorafgaande beslissing, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten, gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding en deze pas uitwerking krijgt bij beëindiging van het huwelijk door het overlijden van één van de echtgenoten.
Besluit en verzoek tot beslissing
18. De aanvragers verzoeken de Vlaamse Belastingdienst om te bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen aan de huwelijksovereenkomst, zoals hierboven beschreven, geen aanleiding geven tot de toepassing van de erfbelasting en dat de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn. Tevens verzoeken wij de bevestiging dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, aangezien er geen van de doelstellingen van voormelde bepalingen van de VCF gefrustreerd worden. Bovendien is de voorgenomen wijziging uitsluitend ingegeven door civielrechtelijke overwegingen en niet door fiscale motieven.
Wij danken u voor de behandeling van deze aanvraag en zien uw reactie graag tegemoet.
Indien een en ander onverhoopt niet duidelijk zou zijn, verzoeken wij u bij deze om uitgenodigd te worden teneinde een en ander verder toe te lichten.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
19. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
20. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
21. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
22. De echtgenoten A-B zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2010. In dit huwelijkscontract werd een finaal en facultatief verrekenbeding opgenomen.
Thans wensen zij hun huwelijksovereenkomst te wijzigingen, met behoud van het basisstelsel van scheiding van goederen. Zij wensen het finaal en facultatief verrekenbeding te schrappen en te vervangen door enerzijds een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen van beide echtgenoten en anderzijds een toekenningsbeding voor wat de eigen, niet-onverdeelde goederen betreft. Hiertoe zullen de hierboven aangehaalde artikelen 9A en 9B worden opgenomen in de huwelijksovereenkomst.
23. De aanvragers bezitten op vandaag verschillende roerende goederen in onverdeeldheid, zijnde elk voor de onverdeelde helft.
Daarnaast heeft de heer A ook verschillende eigen, niet-onverdeelde roerende goederen en verschillende eigen onroerende goederen, voor de geheelheid in volle eigendom.
Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die al dan niet behoren tot een onverdeeldheid in gelijke of ongelijke delen, met de andere echtgenoot.
24. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van één van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn.
Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van eigen goederen.
Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding worden niet optioneel geformuleerd.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF
25. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
26. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel.
In de mate bijgevolg dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
27. In de mate dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
28. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
29. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
30. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
31. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
32. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De toebedeling van de onverdeelde goederen en de toekenning van de niet-onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
33. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
34. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
35. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
36. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
37. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
38. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
39. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
40. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.2010, ongewijzigd tot op heden. In deze huwelijksovereenkomst werd een finaal en facultatief verrekenbeding opgenomen.
Aanvragers nemen zich voor om deze huwelijksovereenkomst van xx.xx.2010 te wijzigen, namelijk door de vervanging van het finaal en factulatief verrekenbeding door enerzijds een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen van beide echtgenoten en anderzijds een toekenningsbeding voor wat de eigen, niet-onverdeelde goederen betreft.
De aanvragers hebben geen kinderen. De aanvragers hebben beide nog erfgenamen/bloedverwanten in de opgaande lijn en in de zijlijn.
41. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
42. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een kopie van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2010 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Bij emailbericht van 22/11/2024 heeft aanvrager bevestigd dat er ook geen andere (niet-gemeenschappelijke) kinderen zijn.
[3] Het ontwerp van de akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[4] Het verblijvingsbeding dat werd opgenomen in artikel 9A van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt:
“[…]”
[5] Het toekenningsbeding dat werd opgenomen in artikel 9B van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt:
“[…]”