VB 24100 - Bijkomende inbreng in maatschap zonder toekenning aandelen
- Nummer
- 24100
- Datum beslissing
- 16 december 2024
- Publicatiedatum
- 27 januari 2025
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.7.1.0.6. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
De aanvraag strekt tot bevestiging dat:
1. De omschreven voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in een Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid bij overlijden van Vader en/of Moeder geen aanleiding zal geven tot heffing van erfbelasting in toepassing van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
2. De omschreven voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in een Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid bij overlijden bij overlijden van Vader en/of Moeder na de periode van drie jaar geen aanleiding zal geven tot heffing van erfbelasting in toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
De omschreven voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in een Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid bij overlijden van Vader en/of Moeder geen aanleiding zal geven tot heffing van erfbelasting in toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
3. De omschreven voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in een Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid bij overlijden van Vader en/of Moeder geen aanleiding zal geven tot heffing van erfbelasting in toepassing van art. 2.7.1.0.7 VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
4. De omschreven voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in een Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid bij overlijden van Vader en/of Moeder geen aanleiding zal geven tot heffing van erfbelasting in toepassing van art. 2.7.1.0.9 VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
5. De afgeleverde voorafgaande beslissing in toepassing van art. 3.22.0.0.1, §4 VCF geldig zal zijn tot en met datum van overlijden van Vader én Moeder.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
6. De aanvraag wordt ingediend in naam en voor rekening van:
A. de heer X, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1952, RRN […], wonende te […] (hierna ook ‘Vader’);
B. mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1952, RRN […], wonende te […], echtgenote van de heer X, voornoemd (hierna ook ‘ Moeder’);
Sub A en sub B hierna tezamen ook de ‘Ouders’.
C. de heer A, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1979, RRN […], wonende te […], zoon van de heer en mevrouw X - Y, voornoemd (hierna ook ‘A’);
D. de heer B, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1980, RRN […], wonende te […], zoon van de heer en mevrouw X - Y, voornoemd (hierna ook ‘B’);
E. de heer C, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1983, RRN […], wonende te […], zoon van de heer en mevrouw X - Y, voornoemd (hierna ook ‘C’);
F. mevrouw D, geboren te […] op xx.xx.1990, RRN […], wonende te […], dochter van de heer en mevrouw X - Y, voornoemd ((hierna ook ‘D’);
Sub C t.e.m. F hierna tezamen ook de ‘Kinderen’.
Sub A t.e.m. F hierna tezamen ook de ‘Familie’.[1]
Alle leden van de Familie hebben sedert meer dan 5 jaar hun woonplaats in het Vlaamse Gewest.
Allen hierna tezamen ook de ‘Aanvrager’.
7. De aanvraag wordt in naam en voor rekening van de Aanvrager ingediend door […], met zetel te […], ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het ondernemingsnummer […], alhier rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bestuurder […], vast vertegenwoordigd door de heer […].[2]
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
1. De feiten
Omschrijving van de familie en de betrokken vennootschappen
De Familie
8. De Ouders zijn een onder het wettelijk stelsel gehuwd West-Vlaams koppel van eenenzeventigjarige (71) leeftijd met vier volwassen kinderen (de Kinderen, voornoemd) en een reeks kleinkinderen. Zij hebben gedurende hun actief professioneel leven een ruim roerend en onroerend vermogen opgebouwd (middels eigen investeringen of successie) en dit zorgvuldig beheerd.
Gelet op hun intussen gevorderde leeftijd zijn de Ouders reeds sinds enkele jaren bezig met hun successieplanning, zijnde: de georganiseerde overdracht van delen van hun vermogen naar de Kinderen en de actieve betrokkenheid van de Kinderen bij het beheer van het familiaal vermogen en de familiale vennootschappen. Hiertoe werden in het verleden reeds concrete stappen ondernomen, ten gevolge waarvan de Kinderen al verschillende jaren professioneel actief zijn bij de familiale vennootschappen (weliswaar uiteraard met onderlinge verschillen in activiteit en interesses) en ten gevolge waarvan de Kinderen in veel gevallen ook reeds (minderheids-aandeelhouder(s) zijn in de familiale vennootschappen.
De Ouders hechten een zeer groot belang aan een zorgvuldige successieplanning. Zij wensen hun vermogen na te laten aan de volgende generatie(s) op een wijze en ogenblik dat de Kinderen hiervoor klaar zijn, rekening houdende met de familiale verhoudingen en de kenmerken van de betrokken vermogensbestanddelen (zo wordt bv. een effectenportefeuille doorgaans anders benaderd dan bv. aandelen in een familiale vennootschap). Bij iedere stap in dit proces wordt dan ook eerst een grondige analyse gemaakt van het dossier, inclusief de wensen van de Ouders én de Kinderen. Van de Kinderen wordt doorgaans verwacht dat zij aantonen de nodige inspanningen te willen leveren en gezamenlijk overleg kunnen plegen over het beheer van het familiaal vermogen. De overdracht door de Ouders bij leven van (delen van) hun vermogen aan hun Kinderen kan telkens maar plaatsvinden onder de voorwaarden en modaliteiten die de Ouders hiervoor bepalen. In veel gevallen werd/wordt er voorzien in een bepaalde structuur waarmee de Ouders een bepaalde mate toezicht kunnen blijven uitoefenen. Zo hebben de Ouders in het verleden reeds gebruik gemaakt van schenkingen onder voorbehoud van vruchtgebruik, schenkingen van aandelencertificaten, schenkingen in combinatie met een maatschap,…, telkenmale rekening houdende met de aard van de overgedragen vermogensbestanddelen, de wensen van de Ouders, de wensen van de Kinderen, de ruimere context van de transactie, … .
9. Als een volgende stap in hun successieplanning overwegen de Ouders de onrechtstreekse schenking van een deel van hun roerend vermogen, hoofdzakelijk bestaande uit aandelen in enkele Belgische vennootschappen* enerzijds en hun aandelen in een Belgische maatschap anderzijds**, onder bepaalde voorwaarden en modaliteiten (onrechtstreeks) te schenken aan de Kinderen middels een inbreng in een maatschap (= entiteit waarbinnen de Ouders een bepaald kader kunnen creëren teneinde het stabiel beheer van het familiaal vermogen voor de komende decennia te waarborgen) zonder uitgifte van nieuwe aandelen.
*Deze vennootschappen kwalificeren o.i. niet als familiale vennootschap (zie ook verder). Indien gewenst kan hierover verdere uitleg worden verschaft.
**Voor een verdere toelichting van het te schenken roerend vermogen – zie verder.
De Ouders wensen voor het te schenken vermogen te voorzien in een structuur waarin de familiale verstandhoudingen kunnen worden behartigd en waarin het familiaal patrimonium gezamenlijk kan worden beheerd. Zij wensen zo veel als mogelijk te vermijden dat het familiaal patrimonium zou worden versplinterd, bij hun leven, maar ook daarna.*** Zij wensen hiertoe een juridische structuur op te zetten en menen dat de maatschap naar Belgisch recht zich hier uitstekend toe zou lenen. De maatschap vormt naar Belgisch recht immers een zeer flexibel instrument om aan familiaal vermogensbeheer en successieplanning te doen. Het is een vennootschapsvorm zonder rechtspersoonlijkheid (art. 1:5, §1 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (‘WVV’)) waarbij het ingebracht vermogen een bijzondere onverdeeldheid vormt tussen de vennoten (familianten) (art. 4:13 WVV), die grotendeels wordt beheerst door wetsregels van aanvullend recht en, relatief in vergelijking met de overige vennootschapsvormen, een zekere mate van discretie bezit (die wenselijk is in familiale context).[3]
***Het belang hiervan valt niet te onderschatten. Zo kan men o.a. denken aan de recente publieke berichtgeving inzake het faillissement van de bekende Vlaamse bussenbouwer Van Hool, waarbij een erfgeschil tussen de familieleden een belangrijke (negatieve) rol zou hebben gespeeld. Bovendien heeft Vader zelf hoogstpersoonlijk erg negatieve ervaringen met zulke disputen, gelet op de geschillen tussen zijn broers en zussen naar aanleiding van het overlijden van wijlen zijn vader. Hij wenst zulk scenario bij zijn eigen overlijden ten zeerste te vermijden.
De maatschap wordt, zoals iedere vennootschap, gekenmerkt door de ‘affectio societatis’, met name dat het ingebracht vermogen een welbepaald doel dient dat dient te worden gerespecteerd. Naast het basisoogmerk van iedere vennootschap, het uitkeren van vermogenswinsten aan haar vennoten, kan men in de maatschapsovereenkomst een zeer gedetailleerd governance kader uitwerken met specifieke doelstellingen. Deze kenmerken lenen zich uitstekend naar de behoeften van de Ouders (en meer algemeen: de Familie). Zo kan men voorzien in welbepaalde overdrachtsbeperkingen, bijzondere stemmingsvereisten, de benoeming van een statutaire zaakvoerder, … . Kort samengevat kan men relatief eenvoudig voorzien in een juridische structuur waarin de Ouders een kader kunnen voorzien voor het beheer van het familiaal vermogen, kunnen voorzien in een dialoog en governance kader tussen de familianten na hun overlijden wat betreft het gezamenlijk beheer van het familiaal vermogen, kunnen vermijden dat het familiaal vermogen al te zeer zou worden versplinterd, … .
Bovendien is de maatschap ook een instrument waar de Ouders en de Kinderen reeds bekend mee zijn in familiale context voor welbepaalde doelen (zo is er bv. een ‘kunstmaatschap’ waarin de familiale kunstcollectie wordt beheerd).
Maatschap
10. De door de Ouders en de Kinderen bij onderhandse overeenkomst nieuw op te richten maatschap naar Belgisch recht, waarvoor nog een naam zal worden gekozen, waarnaar in deze aanvraag eenvoudig zal worden gerefereerd als de ‘Maatschap’.
11. De Maatschap zal worden opgericht door de Ouders en de Kinderen met inbreng van (indicatief – verder uit te werken door de Familie (lees: inbreng door Kinderen kan mogelijks nog iets ruimer zijn)):
- 1 EUR door elk van de Ouders;
- 222 aandelen CommV “E” (12%) door elk van de Kinderen (samen +/- 48%);
Indicatieve schatting van de totale waarde: [...] EUR.
- 2.400 aandelen “F” maatschap (12%) door elk van de Kinderen (samen 48%).
Indicatieve schatting van de totale waarde: [...] EUR
Ter vergoeding van de inbreng zullen er verhoudingsgewijs aandelen in de Maatschap worden uitgegeven.
12. Bij latere onderhandse akte tot bijkomende inbreng zullen de Ouders (individueel of samen) volgende inbreng doen zonder uitgifte van nieuwe aandelen in de Maatschap (indicatief – verder uit te werken door de Familie (lees: bijkomende inbreng door de Ouders kan mogelijks nog iets ruimer zijn):
- 964 aandelen CommV “E” (~52%)
Indicatieve schatting van de waarde: [...]EUR
- 10.399 aandelen “F” (~52%)
Indicatieve schatting van de waarde: [...] EUR
- 6.500 aandelen NV “G” (92,86%)
Indicatieve schatting van de waarde: [...] EUR
- 2.300 aandelen NV “H” (100%)
Indicatieve schatting van de waarde: [...] EUR
- schuldvorderingen op CommV “E”, NV “I” en NV “J”
Indicatieve schatting van de waarde: [...] EUR (+/- 27% van de totale inbreng).
NB: In totaliteit zal de Maatschap na schenking aldus 90-100% van de aandelen in CommV “E”, “F”, NV “G” en NV “H”, een aantal schuldvorderingen op Belgische vennootschappen, alsook een beperkt bedrag in cash aanhouden.
Gelet op de wettelijk verplichte meerhoofdigheid van een maatschap zonder rechtspersoonlijkheid en een commanditaire vennootschap zal Vader één aandeel CommV “E” en één aandeel “F” in persoonlijke naam blijven aanhouden.
13. Vader zal bij oprichting worden benoemd tot statutaire zaakvoerder, Moeder en de Kinderen als niet-statutaire zaakvoerder(s).
14. De Maatschap zal tot voorwerp en als activiteit hebben het gezamenlijk beheer van het door de Familie ingebracht roerend vermogen met oog op het doen aangroeien ervan, de uitkering van vermogenswinsten, het waken over de continuïteit en het familiaal karakter van de familiale vennootschappen etc. Het zal haar uitdrukkelijk verboden zijn om enige activiteit van commerciële, industriële- of professionele aard, die het normaal beheer van privévermogen overstijgen, uit te oefenen.
“F”
15. De maatschap naar Belgisch recht “F”, met zetel te […], ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het ondernemingsnummer […], opgericht bij onderhandse overeenkomst van xx.xx.2017.
16. De vennoten van “F” zijn op heden:
De heer X | 8.059 aandelen in volle eigendom (waarvan 2.341 behorende tot het huwelijksvermogen) |
Mevrouw Y | 2.341 aandelen in volle eigendom (waarvan 2.341 behorende tot het huwelijksvermogen) |
De heer B | 2.400 aandelen in volle eigendom |
De heer A | 2.400 aandelen in volle eigendom |
De heer C | 2.400 aandelen in volle eigendom |
Mevrouw D |
20.000 aandelen |
17. De zaakvoerders van “F” zijn op heden:
- De heer X
- De heer A
18. Het voorwerp en de activiteiten van “F” bestaan in het algemeen uit het beheer van het familiaal patrimonium, waarbij ernaar wordt gestreefd door samenwerking, continuïteit en het verstevigen van de familiale banden, dit vermogen in stand te houden en het te doen aangroeien.
Het vermogen van “F” maatschap bestaat voor alle duidelijkheid zuiver uit roerende goederen en waarden. Het betreft beleggingen in niet-beursgenoteerde aandelen (‘private equity’), beursgenoteerde effecten (‘public equity’) aangevuld met cash- en korte termijn beleggingen. De Familie denkt op heden na om de verschillende categorieën van beleggingen verder te verdelen (‘splitsen’) in sub-vermogens (overkoepeld door de Maatschap).
CommV “E”
19. De commanditaire vennootschap E, met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister bij de Ondernemingsrechtbank […], afdeling […], ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het ondernemingsnummer […], werd opgericht bij notariële akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2005, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van xx.xx.2005 onder het nummer […].
Haar statuten werden voor het laatst gewijzigd op xx.xx.2023 bij notariële akte verleden voor notaris […] te […], ingevolge de omzetting van de rechtsvorm van een besloten vennootschap in een commanditaire vennootschap.
20. De aandeelhouders van CommV “E” zijn op heden:
De heer X (eigen vermogen) | 965 aandelen in volle eigendom |
De heer B | 222 aandelen in volle eigendom |
De heer A | 222 aandelen in volle eigendom |
De heer C | 222 aandelen in volle eigendom |
Mevrouw D | 222 aandelen in volle eigendom |
B, A, C en D in onverdeeldheid | 2 aandelen in volle eigendom |
|
|
21. De leden van het bestuursorgaan van CommV “E” zijn op heden:
- De commanditaire vennootschap […], vast vertegenwoordigd door de heer B;
- De commanditaire vennootschap […], vast vertegenwoordigd door de heer A;
- De naamloze vennootschap […], vast vertegenwoordigd door de heer X.
22. CommV “E” is een private investeringsvennootschap die investeert in niet-beursgenoteerde groeibedrijven (‘private equity’), hoofdzakelijk op onrechtstreekse wijze via private equity fondsen of pooling vehikels.
NV “G"
23. De naamloze vennootschap “G”, met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister bij de Ondernemingsrechtbank […], afdeling […], ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het ondernemingsnummer […], werd opgericht bij notariële akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1988, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van xx.xx.1988 onder het nummer […].
Haar statuten werden voor het laatst gewijzigd bij notariële akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2003, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van xx.xx.2003 onder het nummer […].
24. De aandeelhouders van NV “G” zijn:
De heer en mevrouw X- Y |
| 6.500 aandelen in volle eigendom |
De naamloze vennootschap “J” |
| 500 aandelen in volle eigendom |
|
|
|
25. De leden van het bestuursorgaan van “G” zijn:
- Mevrouw Y, bestuurder
- De naamloze vennootschap “J”, vast vertegenwoordigd door de heer X, gedelegeerd bestuurder
26. “G” is een vastgoed- en patrimoniumvennootschap die residentieel en investeringsvastgoed (baanwinkels, kleinere kantoorruimtes, …) beheert en verhuurt aan derden.
NV “H”
27. De naamloze vennootschap “H”, met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister bij de Ondernemingsrechtbank […], afdeling […], ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het ondernemingsnummer […], werd opgericht bij notariële akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1987, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op xx.xx.1987 onder het nummer […].
Haar statuten werden voor het laatst gewijzigd bij notariële akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2003, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op xx.xx.2003 onder het nummer […].
28. De aandeelhouders van NV “H” zijn:
De heer en mevrouw X- Y | 2.290 aandelen in volle eigendom |
De heer A | 10 aandelen in volle eigendom* |
| 2.300 aandelen |
*Deze aandelen zullen naar verwachting voorafgaand aan de voorgenomen verrichtingen worden verkocht door de heer A aan de Ouders.
29. De leden van het bestuursorgaan van “G”[4] zijn:
- Mevrouw Y, bestuurder
- De naamloze vennootschap “J”, vast vertegenwoordigd door de heer X, gedelegeerd bestuurder
30. [...] is – zoals “G” - een vastgoed- en patrimoniumvennootschap die enkele onroerende goederen beheert en verhuurt aan derden.
NIET RECHTSTREEKS BETROKKEN VENNOOTSCHAPPEN
31. Er kan voor de volledigheid nog melding worden gemaakt dat er een reorganisatie (samenvoeging) van de familiale patrimoniumvennootschappen (NV “I”, NV “G”, NV “H” en (deels) NV “J”) gepland staat. Hiervoor werd een aanvraag voor voorafgaande beslissing in prefiling ingediend bij de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen.
II.B. Omschrijving van de verrichtingen
STAPPENPLAN
32. Chronologisch stappenplan (INDICATIEF):
- STAP 1: Oprichting Maatschap door Ouders en Kinderen
- STAP 2: Bijkomende inbreng door Ouders
- STAP 3: Ondertekening ‘pacte adjoint’
STAP 1: OPRICHTING MAATSCHAP DOOR DE OUDERS EN KINDEREN
33. Samenvatting kenmerken Maatschap:
VOORLOPIG – INDICATIEF
NB: Deze kenmerken kunnen niet worden beschouwd als een exhaustieve weergave van de inhoud van de uiteindelijke maatschapsovereenkomst. Deze opsomming strekt er louter toe de belangrijkste kenmerken samen te vatten.
Voorwerp | De Maatschap heeft tot voorwerp: het gezamenlijk beheer van het familiaal vermogen in continuïteit met oog op het in stand houden van het familiaal vermogen, het doen aangroeien van het familiaal vermogen, het behoud van het familiaal karakter van de familiale vennootschappen en het bevorderen van cohesie van de familiale verbanden, de samenwerking tussen leden van de familie en de goede familiale verstandhouding.
De Maatschap zal ter verwezenlijking hiervan het ingebracht familiaal vermogen en de niet-uitgekeerde vermogensopbrengsten kunnen (her)beleggen in alle mogelijke roerende goederen en waarden, met uitsluiting van rechtstreekse beleggingen in onroerend goed of daarmee gelijkgestelde effecten.
De Maatschap zal enkel handelingen mogen stellen die kunnen worden beschouwd als ‘normaal’ in het kader van het beheer van het familiaal privévermogen. Het zal haar uitdrukkelijk verboden zijn enige handeling te stellen of activiteit te ontplooien van industriële, commerciële, handels- of andere professionele aard.
|
Duur | De Maatschap zal worden opgericht voor een bepaalde duur van vijftig (50) jaar.
|
Inbrengen | De totaliteit van de inbrengen door de vennoten van de Maatschap zullen een onverdeeldheid vormen tussen de vennoten. Iedere vennoot zal dienen te worden beschouwd als mede-eigenaar van het vermogen van de Maatschap in verhouding tot de aandelen die hij/zij aanhoudt.
De inbreng van het vruchtgebruik over of de blote eigendom, dan wel de volle eigendom van een bepaald vermogensbestanddeel zal worden vergoed door het vruchtgebruik over, respectievelijk de blote eigendom van de desgevallend ter vergoeding van de inbreng uitgegeven aandelen.
Bijkomende inbrengen dienen bij leven van Vader door hem te worden goedgekeurd.
|
Aandelen | De Maatschap zal aandelen uitgeven die haar vermogen vertegenwoordigen.
Ieder aandeel zal recht geven op één stem op de vergadering van vennoten verenigd in vergadering.
Ieder aandeel zal recht geven op een gelijk deel in de netto-opbrengsten van het vertegenwoordigd vermogen en een gelijk deel in het vereffeningssaldo van het vertegenwoordigd vermogen. |
Overdracht Aandelen | De Aandelen van de Maatschap zullen tijdens haar duur niet kunnen worden overgedragen aan derden (niet-vennoten), noch om niet, noch ten bezwarende titel.
De Aandelen van de Maatschap zullen tijdens haar duur niet kunnen worden betrokken in enige relatievermogensrechtelijke regeling.
De Aandelen van de Maatschap zullen tijdens haar duur niet kunnen worden bezwaard met enige pand of voorrecht.
Niettegenstaande bovenstaande zullen de Aandelen van de Maatschap vrij overdraagbaar zijn aan de Ouders of hun afstammelingen in de rechte neerdalende lijn.
|
Bestuur en beheer | De Maatschap zal worden beheerd door een of meerdere zaakvoerders-natuurlijke personen die minstens jaarlijks verantwoording zal/zullen afleggen ten overstaan van de vennoten verenigd in vergadering.
Indien er meerdere zaakvoerders zouden zijn benoemd zal naar hen worden verwezen als het ‘college van zaakvoerders’.
Vader zal bij oprichting worden benoemd als statutair zaakvoerder (de ‘Statutair Zaakvoerder’).
Moeder en de Kinderen zullen bij oprichting worden benoemd als gewone zaakvoerder. Ieder van de Kinderen zal onder zijn of haar afstammelingen middels schriftelijke verklaring zijn/haar eerstopvolgend zaakvoerder kunnen benoemen. Deze afstammeling zal bij het defungeren van het betreffende Kind van rechtswege worden benoemd tot zaakvoerder mits voorwaarde dat hij/zij de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt.
Het college van zaakvoerders zal in principe beslissen bij gewone meerderheid van stemmen mits aanwezigheid van alle leden, maar aan de Statutair Zaakvoerder zal een vetorecht toekomen.
Er zal worden voorzien in een procedure om een zogenaamde ‘deadlock’ te vermijden na overlijden van de Ouders. Hiertoe zal een zogenaamde ‘raad van wijzen’ of ‘adviescomité’ worden samengesteld. De initiële leden van deze raad of dit comité zullen worden benoemd door Vader.
|
Vennoten verenigd in vergadering | De vennoten verenigd in vergadering zullen beslissen bij gewone meerderheid van stemmen mits aanwezigheid van alle vennoten, maar aan de Statutair Zaakvoerder-vennoot zal een vetorecht toekomen.
In de statuten zullen gevallen zijn bepaald waarin beslissingen met een bijzondere meerderheid of unanimiteit dienen te worden genomen. Zo zullen met name de beslissingen tot wijziging van de bepalingen van de maatschapsovereenkomstenkel kunnen worden genomen in aanwezigheid van alle vennoten en met eenparigheid van stemmen.
Er zal worden voorzien in een procedure om een zogenaamde ‘deadlock’ te vermijden na overlijden van de Ouders. Hiertoe zal een zogenaamde ‘raad van wijzen’ of ‘adviescomité’ worden samengesteld. De initiële leden van deze raad of dit comité zullen worden benoemd door Vader.
|
Winstuitkering- en verdeling | De vennoten delen in de winsten, verliezen en het eventueel batig vereffeningssaldo van de Maatschap in verhouding tot hun aandelen. |
Vertegenwoordiging | De Maatschap zal worden vertegenwoordigd in rechte en ten aanzien van derden door de enige zaakvoerder, twee zaakvoerders samen of de Statutair Zaakvoerder alleen.
Voor aangelegenheden die tot het dagelijks bestuur behoren zal de Maatschap ook kunnen worden vertegenwoordigd door bijzondere lasthebbers of een gedelegeerd zaakvoerder.
|
STAP 2 – BIJKOMENDE INBRENG DOOR DE OUDERS
34. Na de oprichting van de Maatschap door de Ouders[5] een bijkomende inbreng doen zonder uitgifte van nieuwe aandelen.
35. Ingevolge deze bijkomende inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen zal het aandeel van de Kinderen in het onverdeeld vermogen van de Maatschap groter zijn dan de waarde van hun eigen inbreng, gelet dat de Ouders bij oprichting ieder slechts 1 aandeel zullen in ontvangst nemen in ruil voor hun inbreng van elk 1 EUR. Deze verschuiving van vermogenswaarde zal plaatsvinden met begiftigingsoogmerk in hoofde van de Ouders ten gunste van de Kinderen en onder welbepaalde voorwaarden en modaliteiten, zoals zal blijken uit een afzonderlijk op te stellen onderhands bewijsdocument (pacte adjoint) Het betreft aldus een onrechtstreekse schenking.
Door de benoeming als Statutair Zaakvoerder en de hoedanigheid van vennoot kunnen de Ouders er (minstens tijdens hun leven) over waken dat de basisprincipes van de Maatschap zullen behouden blijven (gelet op de vereiste unanimiteit voor wijziging van de maatschapsovereenkomst).
De vermogensoverdracht zal onrechtstreeks, onmiddellijk, onherroepelijk (let wel: voorwaarden uiteengezet in de pacte adjoint) en in volle eigendom gebeuren.
ONRECHTSTREEKSE SCHENKING – KWALIFICATIE
36. De Aanvrager is zich ervan bewust dat de Vlaamse Belastingadministratie geen uitspraak doet over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak. Onderstaande uiteenzetting is dan ook louter informatief en ter volledigheid van de verdere argumentatie.
De Maatschap
37. De Ouders en de Kinderen zullen de Maatschap oprichten bij onderhandse overeenkomst naar Belgisch recht, een inbreng doen van roerende goederen en hiervoor een evenredige vergoeding in aandelen ontvangen.
38. De maatschap is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (art. 1:5, §1 WVV), geregeld in Boek 4 van het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen.
De maatschap is een overeenkomst waarbij twee of meer personen zich verbinden om hun inbrengen in gemeenschap te brengen, met het oogmerk aan haar vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensbestanddeel uit te keren of te bezorgen (art. 4:1 WVV).
De goederen die worden ingebracht in een maatschap vormen een doel-gebonden onverdeeld vermogen tussen de vennoten. De goederen die het gemeenschapsvermogen vormen, zijn bestemd voor de activiteit van de maatschap. De vennoten mogen geen rechten op deze goederen laten gelden die strijdig zijn met de bestemming ervan art. 4:13 WVV.
De maatschap is vormvrij, zij kan mondeling, onderhands of bij authentieke akte worden opgericht. Het bestaan van een maatschap vloeit als ware voort uit de loutere aanwezigheid van haar constitutieve bestanddelen.[6]
Het WVV bepaald dan ook uitdrukkelijk dat een maatschap ‘stil’ of ‘tijdelijk’ kan zijn.[7]
Art. 4:158 BW (art. 931 oud BW)
39. De bijkomende inbreng door de Ouders zal niet worden vergoed door uitgifte van nieuwe aandelen.
Hierdoor zal de vermogenswaarde van het aandeel van de Kinderen in het onverdeeld bijzonder doelvermogen van de Maatschap hoger zijn dan de vermogenswaarde van hun eigen inbreng, hetgeen een onrechtstreekse vermogensoverdracht van de Ouders aan de Kinderen impliceert.
Deze vermogensoverdracht zal in hoofde van de Ouders zijn ingegeven door de vrijgevigheid van een ouder aan zijn/haar kind en aldus plaatsvinden met zgn. ‘animus donandi’, zoals zal blijken uit het separaat bewijsstuk (pacte adjoint), maar op zich niet uit de akte tot bijkomende inbreng, die een neutraal karakter zal hebben.
40. Betreft de bijkomende inbreng, dan een ‘akte van schenking’ onderworpen aan de vormvereiste van art. 4:158 BW (oud art. 931 oud BW)?
Hieronder argumenteren wij waarom dit onzes inziens niet het geval is.
41. De schenking is een eenzijdige overeenkomst onder de levenden waarbij een of meerdere personen om niet en met begiftigingsoogmerk (‘animus donandi’) zich dadelijk en op onherroepelijke wijze ontdoen van een of meerdere goederen ten gunste van een of meerdere andere personen, die dit aanvaarden.[8]
42. Artikel 4.158 van het BW (voordien artikel 931 oud BW) vereist op straffe van nietigheid dat iedere ‘akte van schenking’ wordt verleden voor een notaris.
In de gangbare rechtspraak en rechtsleer wordt algemeen aanvaard dat de vormvereiste van artikel 4.158 BW enkel van toepassing is op zogenaamde ‘rechtstreekse’ schenkingen ofwel de ‘akte van schenking’. Zo aanvaardt men naast de notarieel te verlijden rechtstreekse schenking ook de formele geldigheid van de zogenaamde ‘onrechtstreekse schenking’.[9]
Het bekendste en meest voorkomende voorbeeld van de onrechtstreekse schenking is de zgn. bankgift.
Bij een onrechtstreekse schenking wordt gebruikgemaakt van een rechtshandeling die een neutraal en autonoom karakter heeft en waardoor rechten definitief en onherroepelijk worden overgedragen.[10] Zij verschilt van de rechtstreekse schenking doordat de rechtshandeling die haar doet ontstaan, een zelfstandig statuut bezit waaraan ze onderworpen blijft, zelfs indien ze uit vrijgevigheid en dus met begifitigingsoogmerk geschiedt.
De onrechtstreekse schenking verschilt verder ook van de zogenaamde ‘vermomde schenking’, hetgeen een schenking is die wordt gedaan onder het mom van een handeling ten bezwarende titel, waarin geveinsd wordt dat een tegenprestatie dient geleverd te worden, maar afgesproken wordt dat dit niet moet gebeuren.[11]
De formele rechtsgeldigheid van een niet-notarieel verleden onrechtstreekse schenking is erkend door het Hof van Cassatie, o.a. in haar arrest van 21 oktober 2021:
“Krachtens artikel 931 Oud Burgerlijk Wetboek worden alle akten houdende schenking onder de levenden verleden voor notaris, in de gewone contract - vorm, en wordt daarvan, op straffe van nietigheid, een minuut gehouden.
Deze regel is niet van toepassing op onrechtstreekse schenkingen, die niet onder de vorm van een schenkingsakte gebeuren maar onder de vorm van een andere rechtshandeling die eveneens een vermogensverschuiving bewerkstelligt en neutraal is in die zin dat ze zowel onder bezwarende titel als om niet kan zijn”.[12]
43. De voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in de Maatschap zal zowel autonoom als neutraal zijn, gelet dat zij onderhevig zal zijn aan een eigen wettelijk kader (de regels van het vennootschapsrecht – Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen) en er in de beslissing tot aanvaarding van de bijkomende inbreng geen vermelding van een schenking zal staan.
44. De inbreng in een vennootschap met of zonder rechtspersoonlijkheid om niet en/of ten behoeve van een derde (om niet en met begiftigingsoogmerk) wordt in de gangbare rechtspraak en rechtsleer aanvaard als geldige onrechtstreekse schenking.[13]
Volgens een recente minderheidsstrekking in de rechtsleer is de determinerende factor voor een geldige onrechtstreekse schenking de vaststelling dat het vermogensbestanddeel dat bij de begiftigde terechtkomt een ander vermogensbestanddeel is (met andere kenmerken) dan het vermogensbestanddeel dat zich bevond in het vermogen van de schenker, en aldus onrechtstreeks is overgedragen aan de begiftigde[14]. Ook onder deze minderheidsstrekking is er o.i. in casu sprake van een geldige onrechtstreekse schenking. De Kinderen worden op onrechtstreekse wijze eigenaar van een onverdeeld aandeel in het door de Ouders bijkomend ingebracht vermogen (de Ouders brengen de volle eigendom over een aantal roerende goederen in en bestemmen het tot het doelvermogen van de Maatschap, waardoor de vermogenswaarde van het aandeel van de Kinderen in dit onverdeeld doelvermogen disproportioneel stijgt in verhouding tot hun eigen inbreng).
45. De onderhandse onrechtstreekse schenking van roerende goederen is niet onderworpen aan de registratieverplichting.[15]
Zodoende zal de voorgenomen onderhandse inbreng om niet in de Maatschap door de Ouders met begiftigingsoogmerk t.a.v. de Kinderen niet aan registratieplicht onderworpen zijn.[16]
STAP 3: PACTE ADJOINT TUSSEN DE OUDERS EN DE KINDEREN
46. Na de oprichting en de bijkomende inbreng zullen de Ouders en de Kinderen samen een bewijsovereenkomst (‘pacte adjoint’) ondertekenen waarin de Ouders verklaren middels de bijkomende inbreng in de Maatschap een onrechtstreekse schenking te hebben willen verrichten ten gunste van de Kinderen onder de voorwaarden en modaliteiten uiteengezet in deze bewijsovereenkomst en waarin de Kinderen deze onrechtstreekse schenking aanvaarden.
Het betreft o.a. volgende voorwaarden en modaliteiten:
- Facultatief beding van terugkeer
- Verbod inbreng relatierechtelijke gemeenschap
- Zaakvervangingsclausule
- Ontbindende voorwaarde van faillissement, staat van collectieve schuldenregeling, staat van onvermogen, feiten gepleegd die een strafrechtelijke veroordeling voor wanbedrijf of misdaad kunnen veroorzaken of structurele verslaving van de begiftigde (drugs, alcohol, gokken, …).
- Last tot betaling van een geldsom (1): Vader en Moeder zullen ieder op zich ten aanzien van de Kinderen bedingen dat zij hen als last voor de schenking een bepaald percentage van de jaarlijkse interesten op de geschonken schuldvorderingen dienen te betalen. In totaliteit zal het gaan om maximaal 80% van de jaarlijkse interesten (voor een gelijk deel toekomende aan Vader en Moeder en ten laste van ieder van de Kinderen).
NB1: Wanneer Vader of Moeder komt te overlijden zal er geen sprake zijn van een ‘aanwas’ van diens vordering bij de langstlevende. De last zal persoonlijk worden bedongen en komen te overvallen bij overlijden.
NB2: Deze 1e last tot betaling van een geldsom geldt als een soort ‘minimum’ aan inkomsten die de Ouders zich voorbehouden.
- Last tot betaling van een geldsom (2): Vader en Moeder zullen ieder op zich ten aanzien van de Kinderen dat zij hen als last voor de schenking een bepaald percentage van de winstuitkeringen door de Maatschap dienen te betalen. In totaliteit zal het gaan om maximaal 40% van de winstuitkeringen (voor een gelijk deel toekomende aan Vader en Moeder en ten laste van ieder van de Kinderen).
Deze last zal optioneel zijn, Vader en Moeder zullen ieder voor zichzelf het recht hebben om bij eenvoudig verzoek de gehele of gedeeltelijke uitvoering van deze last te vragen van de Kinderen (maar ten aanzien van ieder van de Kinderen telkens in gelijke mate).
Van de door de Kinderen verschuldigde bedragen zullen de bedragen betaald onder uitvoering van de eerste last tot betaling van een geldsom (m.b.t. de interesten) in mindering worden gebracht.
NB1: Wanneer Vader of Moeder komt te overlijden zal er geen sprake zijn van een ‘aanwas’ van diens vordering bij de langstlevende. De last zal persoonlijk worden bedongen en komen te overvallen bij overlijden.
NB2: Deze 2e last tot betaling van een geldsom geldt als een ‘extra’ inkomstenvoorbehoud voor de Ouders (lees: totale last op de Kinderen zal gelijk zijn aan het hogere van ‘last 1’ of ‘last 2’) en als een incentivering voor de Kinderen om de winsten van de Maatschap te wederbeleggen binnen de onverdeeldheid.
NB3: De 2e last tot betaling van een geldsom heeft enkel betrekking op winstuitkeringen en niét op de uitkering van ingebracht of geïncorporeerd vermogen (‘kapitaal’) of op de uitkering ter compensatie van fiscale lasten gedragen door de vennoten ingevolge het fiscaal transparant karakter van de Maatschap.
- Last tot onderhoud en verzorging: de Ouders zullen aan de schenking een last verbinden dat de Kinderen hen naar vermogen en in overeenstemming met de redelijkheid, de nodige zorg en financiële ondersteuning zullen verlenen zolang dit nodig is. De financiële tussenkomst van de Kinderen die de Ouders zullen kunnen eisen zal in voorkomend geval worden beperkt tot maximaal de helft van de waarde van de geschonken goederen op moment van de schenking. Bij de beoordeling van de nodige zorg en financiële ondersteuning zal uiteraard rekening worden gehouden met voornoemde last(en) tot betaling van een geldsom.
III. Motivering van de aanvraag
ART. 3.17.0.0.2 VCF – ANTIMISBRUIKBEPALING
ALGEMEEN
47. Art. 3.17.0.0.2 VCF:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
48. Art. 3.17.0.0.2 VCF werd ingevoegd bij decreet van 13 december 2013 en betrof een overname van art. 18, §2 W.Reg., zoals destijds laatst aangepast bij programmawet van 29 maart 2012. Art. 3.17.0.0.2 werd laatst aangepast bij decreet van 19 december 2014.
Het toepassingsgebied van deze algemene antimisbruikbepaling wordt in de memorie van toelichting bij de wet van 29 maart 2012 als volgt toegelicht:
“Fiscaal misbruik bestaat uit een objectief en een subjectief element. Het objectieve element houdt in dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen kiest die hem toestaan zich in een toestand te plaatsen die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving. Dergelijk handelen kan zich onder twee vormen voordoen: door zijn vormkeuze stelt de belastingplichtige zich buiten de letter van een belasting vermeerderende bepaling of brengt hij zich binnen het toepassingsgebied van een belasting verminderende bepaling. Het subjectieve element houdt in dat de belastingplichtige deze rechtshandeling of dit geheel van rechtshandelingen kiest met als wezenlijk doel het verkrijgen van het belastingvoordeel” (Parl.St. Kamer 2011-2012, DOC nr. 53-2081/001, pg. 113-114).
En verder verduidelijkt als volgt:
“De strijdigheid met de doelstellingen van de fiscale wetgeving moet begrepen worden in het licht van het begrip “volstrekt kunstmatige constructie”. Er is sprake van een “volstrekt kunstmatige constructie” wanneer de verrichting niet de economische doelstellingen onderliggend aan de fiscale wetgeving nastreeft of geen verband houdt met de economische werkelijkheid, of niet aan commerciële of financiële marktvoorwaarden plaatsvindt. Het gaat met andere woorden om rechtshandelingen die alleen worden uitgevoerd om belastingen te ontwijken.” (Parl.St. Kamer 2011-2012, DOC nr. 53-2081/001, pg. 114)
De wetgever gaf aan dat men concreet volgende toestanden viseert:
“(i) rechtshandelingen waarbij de belastingplichtige naar een zuiver fiscaal voordeel nastreeft;
(ii) rechtshandelingen waarbij de niet-fiscale motieven in niets specifiek zijn voor de betrokken verrichting, maar integendeel zo algemeen zijn dat ze noodzakelijkerwijs aanwezig zijn bij elke verrichting van hetzelfde type; en
(iii) rechtshandelingen waar de niet-fiscale motieven weliswaar specifiek zijn voor de betrokken verrichting, maar een dermate beperkt belang hebben dat een redelijk persoon de verrichting niet zou realiseren omwille van dit “niet-fiscale” motief: in dat geval kan men ervan uitgaan dat het zich beroepen op het (niet-fiscale) motief niét het werkelijk motief is voor de verrichting.”
49. Het Grondwettelijk Hof stelt in haar arrest van 30 oktober 2013 dat “om als fiscaal misbruik te worden aangemerkt, de verrichting uitsluitend moet zijn gemotiveerd door de zorg de belasting te ontwijken of dat op een dermate essentiële wijze moet zijn dat de eventuele andere doelstellingen van de verrichting als verwaarloosbaar of zuiver kunstmatig moeten worden beschouwd, niet alleen op economisch vlak, maar ook gelet op andere, met name persoonlijke of familiale, relevante overwegingen (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, pp. 114-115)”.
50. De algemene antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2. VCF heeft een subsidiair karakter in verhouding tot de specifieke antimisbruikbepalingen in de VCF (Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster)).
Volgens de rechtspraak is het bestaan van specifieke antimisbruikbepalingen een element waarmee men rekening dient te houden in de beoordeling of er al-dan-niet sprake is van fiscaal misbruik (Gent 16 juni 2020, nr. 2019/AR/916 en Cassatie 6 januari 2023, nr. F.20.0128.N).
IN CASU
51. De voorgenomen verrichtingen zijn in hoofdzaak persoonlijk-familiaal gemotiveerd, met name vanuit de wens van de Ouders om tijdig bij leven en onder welbepaalde modaliteiten en lasten een deel van hun vermogen over te dragen aan hun Kinderen zodat zij verder verantwoordelijk zullen zijn voor het beheer ervan- en zullen kunnen genieten van de vermogensopbrengsten (weliswaar met een zeker inkomstenbehoud voor de Ouders middels de last tot betaling van een geldsom).
In deze context kan worden gewezen op de persoonlijke voorhistorie van Vader, die zelf een lange periode van familiale disputen betreffende de verdeling van het patrimonium van wijlen diens vader heeft ervaren en zulk scenario koste wat kost wenst te vermijden met zijn Kinderen. Hetzij middels een zorgvuldig georganiseerde overdracht bij leven, hetzij middels een duidelijk uitgewerkt testament. De voorgenomen onrechtstreekse schenking kadert binnen dit eerste, die in principe de voorkeur meedraagt.
52. De voorgenomen oprichting en inbreng in de Maatschap door de Ouders met latere bijkomende inbreng Ouders en de daarmee gepaard gaande onrechtstreekse schenking van roerende goederen door de Ouders aan de Kinderen is in haar opzet en naar techniek een relatief eenvoudige, maar zeer doeltreffende successieplanningsoefening.
In zoverre de voorgenomen oprichting en inbreng in de Maatschap door de Familie en de daarmee gepaard gaande onrechtstreekse schenking door de Ouders aan de Kinderen in casu deel uitmaakt van een ruimer geheel van rechtshandelingen kadert dit binnen de successieplanning van de Ouders en de reorganisatie van het familiaal vermogen en de familiale vennootschappen en niét binnen een fiscaal-gemotiveerde constructie.
53. Het betreft onzes inziens dan ook geenszins fiscale spitstechnologie.
FAMILIALE GOVERNANCE: MAATSCHAP
54. De Ouders realiseren middels de oprichting en latere inbreng in de Maatschap een vermogensoverdracht aan hun Kinderen, waarbij zij tegelijk een juridische structuur opzetten waarbinnen het gezamenlijk beheer voor de lange duur (tot na overlijden) zal worden geregeld en waarbinnen zij bij leven een zekere mate aan toezicht zullen kunnen blijven uitoefenen met het oog op het tegengaan van de versnippering van het familiaal vermogen, het behoud van het familiaal karakter van het geschonken vermogen en de goede familiale verstandhouding, zonder evenwel daadwerkelijk de gehele controle over- of de vermogensvoordelen uit het geschonken vermogen te behouden.
Daarnaast zal er nog een bewijsovereenkomst worden opgesteld met de modaliteiten en lasten verbonden aan deze onrechtstreekse schenking, zoals ook zeer gebruikelijk gebeurt bij bankgiften.
55. De onrechtstreekse schenking van vermogensbestanddelen middels inbreng in een maatschap kan noch feitelijk, noch juridisch worden gelijkgesteld met een rechtstreekse schenking van vermogensbestanddelen.
De maatschap leent zich hierbij als juridische figuur uitstekend naar de doelstellingen van de Familie. Het betreft een zeer flexibel instrument (grotendeels consensueel – beheerst door aanvullend recht), waarbij een onverdeeld doelvermogen tussen de Familie zal worden gecreëerd, een governance regeling zal worden opgezet en later nog zal kunnen worden uitgebouwd - en het familiaal karakter van het vermogen zal worden verzekerd middels bepaalde overdrachtsbeperkingen op de aandelen.
De maatschap als rechtsfiguur is de Familie bovendien welbekend. Zij hebben in het verleden al meerdere maatschappen opgericht om bepaalde gezamenlijke projecten in vorm te geven (o.a. “F” en de voormelde ‘kunstmaatschap’).
Er kan dan ook volmondig worden aangesloten bij volgend besluit van M. DELBOO [17]:
“Uit wat voorafgaat kan worden afgeleid dat een maatschap in heel wat gevallen een ideaal beheersvehikel vormt om een bepaald vermogen met behoud van een zekere controle over te dragen naar een volgende generatie. De soepelheid van dit vehikel laat verder ook toe dat de statuten van een maatschap werkelijk op maat van de desbetreffende familie kunnen worden geredigeerd.
Hoewel een maatschap meestal slechts een deel van de planning vormt, helpt deze vennootschapsvorm wel vaak de eigenaar van het vermogen te beslissen zijn vermogen over te dragen. Men kan immers via dit vehikel aan de overdrager de juiste zekerheden bieden die hem of haar voldoende gemoedsrust geven om in te zien dat wat hij of zij gedaan heeft, of zal doen, goed was.”
De Familie kan middels de onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in de Maatschap op relatief eenvoudige wijze haar doeleinden bereiken, zonder dat hiervoor extra stappen, zoals het notarieel verlijden van een schenkingsakte, nodig zijn.
56. De techniek van de onrechtstreekse schenking van aandelen middels onderhandse inbreng in een maatschap (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) is burgerrechtelijk een legitieme wijze van vermogensoverdracht.
ECONOMISCH: INKOMSTENVOORBEHOUD VIA LAST TOT BETALING VAN EEN GELDSOM
57. De Ouders behouden zich middels een last tot betaling van een geldsom een deel van de inkomsten van het geschonken vermogen voor. Het spreekt voor zichzelf dat zij daarbij handelen vanuit economische of financiële- en dus niet louter fiscale- motieven. Zij wensen hun financiële onafhankelijkheid zoveel als mogelijk te garanderen.
In tegenstelling tot bij een vruchtgebruikconstructie stelt zich bovendien niet de vraag naar verdeling van de kosten, verdeling en definiëring van opbrengsten vs. vruchten (waarover onder het nieuw goederenrecht opnieuw discussie is ontstaan), … . De beoogde last is in essentie zeer eenvoudig in haar opzet en via de Maatschap kan zij de praktische uitvoering eenvoudig worden gefaciliteerd.
OPERATIONEEL & ORGANISATORISCH
58. De techniek van de onrechtstreekse schenking middels inbreng in de Maatschap kadert mede binnen de intentie van de Familie om het familiaal vermogen en een aantal van de nevenactiviteiten (beleggingen in meer liquide producten, publieke effecten, …) te bundelen in de nieuw op te richten Maatschap die deze (liquide) middelen vervolgens ter beschikking zal kunnen stellen voor de activiteiten van de onderliggende vennootschappen (vastgoed, private equity, …). Zo creëert men een duidelijkere omkadering en afscheiding van de activiteiten en het vermogen van de Familie.
ART. 2.7.1.0.3, 3° VCF – OPSCHORTENDE VOORWAARDE OF TERMIJN
ALGEMEEN
59. Art. 2.7.1.0.3, 3° VCF:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
(…)
3°alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
60. Art. 2.7.1.0.3, 3° VCF werd ingevoegd bij art. 7 van het Vlaams Decreet van 19 december 2014 en betreft de overname van oud art. 4 W.Succ., dat werd ingevoegd bij art. 13 van het Decreet van het Vlaams Parlement van 24 december 2004.
Blijkens de memorie van toelichting werd deze bepaling ingevoerd omdat de verlaging van het registratierecht op schenkingen onder de levenden van roerende goederen tot onbedoeld gevolg had gehad dat belastingplichtigen van het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen konden genieten, maar toch de overdracht van de goederen konden uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden middels een opschortende voorwaarde van het overlijden. Volgens de Vlaamse decreetgever had zulke schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden immers burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat, vandaar dat zij zulke schenking ook fiscaal wenste gelijk te stellen met een legaat (MvT, Parl.St. Vl. Parl. 2004-05, nr. 124/1, pg. 11-12).
IN CASU
61. Aan de voorgenomen onrechtstreekse schenking door de Ouders aan de Kinderen middels bijkomende inbreng in de Maatschap zal geen opschortende voorwaarde of termijn worden verbonden.
Art. 2.7.1.0.3, 3°VCF vindt aldus in casu in principe geen toepassing.
62. Er wordt bovendien niet ingegaan tegen de doelstelling van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, onder meer om volgende redenen:
- Er is geen uitstel van eigendomsoverdracht. De Kinderen verwerven bij oprichting van de Maatschap aandelen in de Maatschap in volle eigendom. Ingevolge de bijkomende inbreng door de Ouders zonder nieuwe uitgifte van aandelen zal de waarde van het aandeel van de Kinderen in het onverdeeld vermogen van de Maatschap aanzienlijk toenemen in volle eigendom- en wel onmiddellijk. Bij een eventuele verkoop van de aandelen in de Maatschap- of bij ontbinding van- of uitkering door de Maatschap komen de opbrengsten in verhouding tot de aandelen in volle eigendom in het vermogen van de Kinderen.
- Het beheer van de Maatschap, dat wordt toegekend aan de zaakvoerders, is ingegeven in het belang van het vermogen van de Maatschap (gelimiteerd zaakvoerderschap) en dus van alle vennoten. Dit is wezenlijk verschillend van het zeggenschap dat een eigenaar over zijn of haar goederen heeft. Een maatschapsovereenkomst is een bijzonder type lastgevingsovereenkomst waarbij de zaakvoerder(s) voor rekening van alle vennoten daden van beheer en beschikking binnen het welomschreven voorwerp van de maatschap kan stellen.
Bij oprichting zal Vader als Statutair Zaakvoerder worden benoemd en Moeder en de Kinderen ieder als gewoon zaakvoerder.
Het college van zaakvoerders van de Maatschap zal beslissen bij gewone meerderheid of, in bepaalde statutair voorziene gevallen, bij bijzondere meerderheid of unanimiteit. Het vetorecht dat zal toekomen aan de Statutair Zaakvoerder (bij oprichting: Vader) is niet van dien aard om te concluderen dat de Ouders de beschikkingsmacht over de geschonken goederen zouden behouden alsof moesten zij eigenaar blijven.
Het vetorecht zal worden voorzien voor de gemoedsrust van Vader, die niet over de meerderheid van de stemmen zal beschikken en niét zelfstandig beslissingen zal kunnen nemen, en niét om een uitstel van eigendomsoverdracht te bewerkstelligen.
- Aan ieder aandeel zal één stem toekomen op de bijeenkomsten van- en voor de besluitvorming door de vennoten verenigd in vergadering. In de regel zullen zij besluiten nemen met gewone meerderheid van stemmen of, in bepaalde statutair voorziene gevallen, bij bijzondere meerderheid of unanimiteit. Het vetorecht dat zal toekomen aan de Statutair Zaakvoerder-vennoot (bij oprichting: Vader) is niet van dien aard om te concluderen dat de Ouders de beschikkingsmacht over de geschonken goederen zouden behouden alsof moesten zij eigenaar blijven.
Het vetorecht zal worden voorzien voor de gemoedsrust van Vader, die niet over de meerderheid van de stemmen zal beschikken en niét zelfstandig beslissingen zal kunnen nemen (uitgezonderd uitkeringen van de netto-opbrengsten of de reserves), en niét om een uitstel van eigendomsoverdracht te bewerkstelligen.
63. Er kan louter ter inspiratie worden verwezen naar volgende voorafgaande beslissingen door de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de toepassing van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF (in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF): VB 24024 d.d. 17.06.2024, VB 24031 d.d. 17.06.2024, VB 23022 d.d. 22.05.2023, VB 22070 d.d. 27.02.2023 en VB 22069 d.d. 27.02.2023.
ART. 2.7.1.0.5 VCF – OVERLIJDEN BINNEN DE DRIE JAAR
ALGEMEEN
64. Art. 2.7.1.0.5 VCF:
“§1 De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§2 De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”
65. Art. 2.7.1.0.5 VCF werd ingevoegd bij art. 9 van het Vlaams Decreet van 19 december 2014 en betreft de overname van oud art. 7 W.Succ, welk wetsartikel op haar beurt was geïnspireerd op art. 3 van de wet van 11 oktober 1919.
Uit de memorie van toelichting bij de wet van 11 oktober 1919 blijkt dat de wetgever met deze maatregel heeft willen tegemoetkomen aan met name volgende twee bezorgdheden: (i) de bewijslast inzake het weglaten van goederen in de akte van nalatenschap en het leegmaken van de (roerende) nalatenschap ‘in extremis’, waarbij de belastingplichtige voordien simpelweg kon wijzen op de mogelijkheid om bij leven bij handgift te schenken zonder registratie, (ii) de totale afwezigheid van belastingheffing op niet-geregistreerde schenkingen bij leven en met name bij niet-geregistreerde schenkingen bij leven ‘in extremis’. Om proportionaliteitsoverwegingen heeft de wetgever het toepassingsgebied van de maatregel uitdrukkelijk beperkt tot drie jaar voor het overlijden.[18]
De memorie van toelichting bij art. 7 W.Succ. ging als volgt [19]:
“Ter verantwoorder der bepaling in artikel 3 opgenomen, kan men niet beter doen dan de tekst weergever der memorie van toelichting van artikel 49 van het ontwerp dat werd ingediend ter zitting van de Kamer der Volksvertegenwoordigers op 11 Juni 1913.
“Deze maatregel is de eerste die geboden is indien men wil dat de heffing van het recht van successie op de mobilaire waarden een voldongen feit wordt.
Luidens artikel 893 van het Burgerlijk Wetboek mag men te kostelozen titel over zijn goederen niet beschikken dan bij schenking onder de levenden of bij testament.
De overwegingen die het vestigen van een belasting op de testamentaire schenkingen rechtvaardigen zijn, in alle opzichten, toepasselijk op de schenkingen onder de levenden. Er bestaat, van weerszijden, een overdracht van eigendom die geschiedt onder de bescherming der burgerlijke wetten; van weerszijden voor de bevoordeelde een verrijking, een vermeerdering van fortuin, gratis, zonder arbeid bekomen.
Onder de heerschappij der bestaande wetgeving, geeft de testamentaire schenking in feite opening tot een belasting: het recht van successie. De schenkingen onder de levenden worden ook met een recht belast: het registratierecht; maar dit is slechts opvorderbaar indien de schenking vastgesteld is door een akte aan de formaliteit onderworpen.
Dit registratierecht wordt geheven wanneer de schenking tot voorwerp heeft onroerende goederen of onlichamelijke goederen – bij voorbeeld hypothecaire schuldvorderingen- , omdat de burgerlijke wet alsdan de geldigheid der verrichting afhankelijk maakt van het opstellen ener authentieke akte en dat de authentieke akten onderworpen zijn aan de registratie binnen een stip bepaalde termijn.
Heeft echter de schenking mobilaire lichamelijke goederen, geldspeciën, titels aan toonder tot voorwerp, dan wordt zij doorgaans zonder akte gedaan: ofwel, indien een akte wordt opgemaakt, is het een onderhandse akte, welke de partijen zich onthouden ter registratie aan te bieden, formaliteit die, bij deze gelegenheid, niet verplichtend is.
Daaruit volgt dat feitelijk de schenkingen uit de hand aan de heffing van alle belasting ontsnappen. Een doorrijk persoon kan zijn geldwaardige papieren aan zijn vermoedelijke erfgenamen of aan vreemden geven zonder dat enig recht kan opgevorderd worden, zelfs al ware de schenking “in extremis” gedaan geworden, met het doel de heffing van het recht aan successie te vermijden.
Die rijkaard heeft wellicht weerzin om zich tijdens zijn leven te beroven. Dan doet hij zijn actiën, zijn staatsrenten, zijn bankrekening voor het vruchtgebruik te zijnen name inschrijven en, voor de naakte eigendom, ten name van degenen welke hij begiftigen wil. Geen recht is opvorderbaar, noch zolang hij bij den lijve is, noch na zijn overlijden. Vruchteloos voert het beheer aan, door akten en feiten welke stevige vermoedens vestigen, dat de afgestorvene, in de laatste jaren, ja zelfs in de laatste uren van zijn leven, in geldspeciën, in titels aan toonder, een min of meer aanzienlijk kapitaal bezat, waarvan geen enkele omstandigheid de verdwijning op de dag van het overlijden kan uitleggen; meestal ziet het zijn aanvraag afgewezen om de reden dat de afgestorvene over zijn goederen heeft kunnen beschikken uit de hand en dat die eenvoudige mogelijkheid volstaat om de door de fiscus aangevoegde vermoedens van weglating te onzenuwen (Brussel, Beroep van 24 Januari 1907; Luik, Beroep van 18 juni 1912.
Artikel 49 van het wetsontwerp heeft voor strekking de heimelijke verstandhouding onmogelijk te maken. Het zegt tot de burgers: beschikt over uw goederen door schenking onder de levenden, ontdoet U voor over overlijden; het is uw recht, daaraan stel ik geen hinderpaal; maar ik eis dan ook dat de schenking blijke uit een akte en dat die akte aan de formaliteit der registratie onderworpen worde; zo niet zullen de geschonken waarden geacht worden in uw erfboedel te bestaan tot heffing der successierechten.
Zal men tegenwerpen dat zulks de partijen onrechtstreeks verplichten is, voor de schenking van hand tot hand de registratierechten te betalen? Dusdanig zal wel inderdaad de uitslag zijn; doch, zoals wij zoëven zeiden, bestaat er geen reden opdat de schenkingen van mobilaire waarden ontsnappen aan de belasting gesteld op de overdrachten tussen de levenden.
De voorgestelde bepaling is dus uit alle oogpunten gewettigd; gematigheidshalve, worde de toepassing ervan beperkt tot de milddadigheden gedaan in de drie jaren die het overlijden voorafgaan, naar het voorbeeld der Engelse wet van 29 april 1910.”
In die context kan worden gewezen op een rijke geschiedenis in de Belgische en Vlaamse rechtspraktijk van niet-verplicht te registreren schenkingen van roerende goederen en aandelen in het bijzonder, waar de wetgever zich destijds zeer van bewust was:
- Schenking bij handgift: vóór de afschaffing van effecten aan toonder (Wet van 14 december 2005)[20] (en tot aan hun definitieve verdwijning vanaf 1 januari 2014) was het in de Belgische rechtspraktijk zeer gebruikelijk om aandelen en andere effecten aan toonder in Belgische vennootschappen te schenken bij handgift.
- Onrechtstreekse schenking: tot op vandaag is het mogelijk om gedematerialiseerde effecten onrechtstreeks te schenken zonder registratieplicht. Deze mogelijkheid wordt gebruikelijk toegepast en is zelfs expliciet erkend door de wetgever in de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet van 24 februari 1995 tot wijziging van de wetten op de handelsvennootschappen gecoördineerd op 30 november 1935 en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van effecten.[21]
65. Dat een onrechtstreekse schenking, die geen deel uitmaakt van een gecombineerde constructie, in principe geen fiscaal misbruik uitmaakt blijkt o.i. verder uit het gegeven dat de schenking door middel van een niet-geregistreerde hand- of bankgift door de fiscale administratie(s) uitdrukkelijk werd overgenomen op de zogenaamde ‘witte lijst’ van rechtshandelingen die in principe geen fiscaal misbruik uitmaken (Circulaire nr. 5/2013 d.d. 10.04.2013 en Omzendbrief 2015 d.d. 16.02.2015). Wij zien op zichzelf geen reden waarom andere vormen van onrechtstreekse schenking op een andere wijze zouden dienen te worden benaderd.
De inbreng in een vennootschap zonder ontvangst van een gelijke tegenwaarde in aandelen met animus donandi ten aanzien van de (overige) vennoten is, zoals hierboven uiteengezet, net zoals een bankgift, een burgerrechtelijk geldige onrechtstreekse schenking.
IN CASU
66. De bijkomende inbreng door de Ouders zal als een onrechtstreekse schenking aan de Kinderen kwalificeren in de mate waarin het bijkomend ingebracht vermogen gelet op de dan bestaande aandelenverdeling disproportioneel zal toekomen aan het vermogen van de Kinderen. In toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF zal de bijkomende inbreng voor dit gedeelte verhoudingsgewijs worden belast als een (fictief) legaat in hoofde van de Kinderen bij overlijden van (één van) de Ouders binnen de drie jaar na de bijkomende inbreng, tenzij het bewijsdocument (pacte adjoint) voorafgaand aan het overlijden ter registratie zou worden aangeboden.
Er zal evenwel géén sprake zijn van belasting van de bijkomende inbreng als (fictief) legaat in hoofde van de Kinderen zijn bij overlijden van (één van) de Ouders na het verstrijken van een periode van drie jaar na de bijkomende inbreng.
Er wordt voor de volledigheid nog bevestigd dat er geen aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3 deel zullen uitmaken van de onrechtstreekse schenking.
67. In de pacte adjoint zal de (verkoop-)waarde van de onrechtstreekse schenking worden vermeld.
68. Er kan louter ter inspiratie worden verwezen naar volgende voorafgaande beslissingen door de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF (in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF): VB 24024 d.d. 17.06.2024, VB 24031 d.d. 17.06.2024, VB 23022 d.d. 22.05.2023, VB 22070 d.d. 27.02.2023 en VB 22069 d.d. 27.02.2023.
ART. 2.7.1.0.6 VCF – SOM OF RENTE BIJ OVERLIJDEN
ALGEMEEN
69. Art. 2.7.1.0.6 VCF:
Ҥ1 De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:
1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;
2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§2 Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.
Dit artikel is niet van toepassing op:
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”
IN CASU
70. Bij overlijden van (een van) de Ouders zullen er ingevolge de voorgenomen onrechtstreekse schenking middels bijkomende inbreng in de Maatschap geen sommen, renten of waarden toekomen aan de Kinderen of de langstlevende. Het voordeel voor de Kinderen zal bovendien worden bekomen op het ogenblik van de bijkomende inbreng in de Maatschap en niet slechts bij overlijden van (een van) de Ouders. Er zal bij overlijden van (een van) de Ouders aldus geen (fictief) legaat kunnen worden belast in toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF.
71. De last tot betaling van een geldsom zal door ieder van de Ouders (Vader en Moeder) individueel worden bedongen met betrekking tot hun deel in de onrechtstreekse schenking en voor ieder hun deel uitdoven bij hun overlijden. De uitvoering van de last tot betaling van een geldsom aan de langstlevende echtgenoot zal dus niet voortvloeien uit een contract tussen de Kinderen en de vooroverleden Ouder, maar van bij aanvang door die langstlevende zijn bedongen als een last jegens de Kinderen m.b.t. zijn of haar aandeel in de onrechtstreekse schenking,- en aldus niet als een (fictief) legaat worden belast in toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF.
72. Een winstuitkering door de Maatschap vloeit vennootschapsrechtelijk voort uit de maatschapsovereenkomst en niet uit een beding ten behoeve van een derde in een contract tussen de maatschap en de Ouders. Een winstuitkering door de Maatschap na overlijden van (een van de) Ouders kan aldus niet als een (fictief) legaat worden belast in toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF.
73. Er kan louter ter inspiratie worden verwezen naar volgende voorafgaande beslissingen door de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF (in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF): VB 24024 d.d. 17.06.2024 en VB 24031 d.d. 17.06.2024.
ART. 2.7.1.0.7 VCF – GESPLITSTE INSCHRIJVING
ALGEMEEN
74. Art. 2.7.1.0.7 VCF:
“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
IN CASU
75. In casu ligt geen gesplitste inschrijving voor. De Ouders en de Kinderen zullen bij oprichting van de Maatschap inschrijven op de aandelen in volle eigendom. N.a.v. de bijkomende inbreng door de Ouders zullen geen nieuwe aandelen worden uitgegeven. Alle aandelen in de Maatschap zullen m.a.w. in volle eigendom worden aangehouden.
76. Moest men oordelen dat er in casu sprake zou zijn van een gesplitste inschrijving, dan dient te worden opgemerkt dat er in casu geen sprake is van een bedekte bevoordeling, gelet dat er sprake is van een openlijke (onrechtstreekse) schenking (RvS 12 juni 2018, nr. 219.405/XIV-37.059, randnummers 28-29).
77. Er kan louter ter inspiratie worden verwezen naar volgende voorafgaande beslissingen door de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de toepassing van art. 2.7.1.0.7 VCF (in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF): VB 24024 d.d. 17.06.2024, VB 23022 d.d. 22.05.2023, VB 22070 d.d. 27.02.2023 en VB 22069 d.d. 27.02.2023.
ART. 2.7.1.0.9 VCF – VOORBEHOUDEN VAN VRUCHTGEBRUIK OF LEVENSLANG RECHT
ALGEMEEN
78. Art. 2.7.1.0.9 VCF:
“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
IN CASU
79. In casu zal er middels de voorgenomen bijkomende inbreng sprake zijn van een onrechtstreekse schenking van roerende goederen in volle eigendom van de Ouders aan de Kinderen. Deze kan niet worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, vermits de rechtshandeling de kwalificatie (onrechtstreekse) schenking heeft. Er bestaat geen (en minstens geen gelijkwaardige) tegenprestatie van de Kinderen aan de Ouders.
80. Aan de voorgenomen onrechtstreekse schenking zal een last tot uitbetaling van een geldsom worden gekoppeld. Doch, de last zal worden beperkt in functie van de inkomsten / de winst van de Maatschap. Er zal niét worden ingeteerd op het kapitaal. Er kan zich met andere woorden nooit een herkwalificatie naar een contract ten bezwarende titel opdringen.
81. Art. 2.7.1.0.9 VCF kan niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.
82. Er kan louter ter inspiratie worden verwezen naar volgende voorafgaande beslissingen door de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de toepassing van art. 2.7.1.0.9 VCF (in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF): VB 24024 d.d. 17.06.2024, VB 23022 d.d. 22.05.2023, VB 22070 d.d. 27.02.2023 en VB 22069 d.d. 27.02.2023.
GELDIGHEIDSDUUR – ART. 3.22.0.0.1, §4 VCF
ALGEMEEN
83. Art. 3.22.0.0.1, §4 VCF:
Ҥ4
Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt, wordt de beslissing getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar.
(…)”.
IN CASU
84. De aanvraag betreft een aantal bepalingen van de VCF die pas bij overlijden van Vader en/of Moeder (al dan niet) uitwerking kunnen krijgen. Gelet hierop is de Aanvrager van mening dat het voorwerp van de aanvraag een verlenging van de geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het overlijden van Vader en Moeder rechtvaardigt.
IV. Beslissing
85. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
86. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de burgerrechtelijke kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven, zonder dat het besluitvormingsorgaan uitspraak doet over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting.
In casu betreft het in eerste fase de oprichting van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid door de kinderen en de ouders, waarbij volgende vermogensbestanddelen in maatschap worden gebracht:
- door de kinderen: aandelen van de CommV “E” en van de maatschap “F”, met een totale indicatieve waarde van 77,5 miljoen euro
- door de ouders: 1 euro door elk van de ouders
In ruil hiervoor worden de deelbewijzen van de maatschap pro rata toebedeeld aan alle inbrengers-vennoten.
Vervolgens zullen de ouders een bijkomende inbreng van vermogensbestanddelen doen in de maatschap, zonder dat hiervoor deelbewijzen worden toegekend. Deze bijkomende inbreng betreft aandelen van de CommV “E”, van de maatschap “F”, van de NV “G”, van de NV “H”, alsook schuldvorderingen op CommV “E”, NV “I” en NV “J”, met een totale indicatieve schatting van de inbrengwaarde van 130 miljoen euro.
Een maatschap is een overeenkomst waarbij twee of meer personen zich verbinden om hun inbrengen in gemeenschap te brengen (art. 4:1 Wetboek Vennootschappen en Verenigingen). De goederen van dit vennootschapsvermogen vormen een onverdeeld vermogen tussen de vennoten (art. 4:13 Wetboek Vennootschappen en Verenigingen).
Deze vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid is geen actief of passief rechtssubject.[22] Concreet betekent dit dat vanuit juridisch oogpunt, de vennoten van een maatschap, de (onverdeelde) zakenrechtelijke eigenaars zijn van de achterliggende goederen van deze vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
Gezien het besluitvormingsorgaan bij voorafgaande beslissing geen uitspraak kan doen over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting, wordt er voor de toetsing van voormelde artikelen aan de VCF van uit gegaan dat de verrichting als schenking, en meer bepaald als onrechtstreekse schenking, bestaat en geldig is.
In casu is dit de bijkomende inbreng van vermogensbestanddelen in een reeds bestaande vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, zonder creatie van nieuwe delen, die door de aanvragers als een (onrechtstreekse) schenking door de ouders aan hun kinderen wordt gekwalificeerd.
In de mate dat de verrichting die door de aanvragers wordt voorgesteld burgerrechtelijk geldig is en bovendien burgerrechtelijk kan kwalificeren als een schenking, en meer bepaald als een onrechtstreekse schenking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
87. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
A. Onderzoek artikelen VCF
88. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.7.1.0.6 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:
1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;
2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.
Dit artikel is niet van toepassing op :
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.
- Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.
- Artikel 2.7.1.0.9 VCF, dat luidt als volgt:
Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
B. Beoordeling
1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
89. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.
90. Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
91. Voor zover de inbreng van vermogensbestanddelen in de maatschap door de ouders zonder toekenning van aandelen van de maatschap inderdaad een schenking aan de kinderen uitmaakt, zal deze schenking daarentegen wel onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5 VCF vallen.
Indien een ouder komt te overlijden binnen de termijn voorzien in artikel 2.7.1.0.5 VCF, wordt de begiftigde geacht het voorwerp van de schenking als legaat te hebben verkregen, tenzij het bewijsdocument voorafgaand aan het overlijden van de schenker ter registratie werd aangeboden.
Bij gebrek aan registratie van het bewijsdocument van een schenking, zal op het moment van overlijden dienen bewezen te worden dat buiten de termijn voorzien in artikel 2.7.1.0.5 VCF een schenking, bevattende alle constitutieve elementen van een schenking heeft plaatsgevonden.
3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
92. Een maatschap is fiscaal transparant. De Vlaamse Belastingdienst beoordeelt de overdracht van deelgerechtigdheden van een maatschap in het kader van de registratie- en erfbelasting als een overdracht van de respectievelijke goederen die in de maatschap werden ingebracht waarbij de aard van die goederen de belastbaarheid bepaalt.
Artikel 2.7.1.0.6 VCF treft bedingen ten behoeve van een derde.
Een beding ten behoeve van een derde is een beding in een contract waarbij een van de contractanten van de medecontractant bedingt dat deze laatste iets zal geven of iets zal doen in het voordeel van een derde, die vreemd is aan het contract en er niet in vertegenwoordigd is.
Gezien een maatschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, en als dusdanig geen actief en passief rechtssubject is, kunnen de ouders geen contract met de maatschap sluiten. In casu zijn de kinderen bovendien partij bij de overeenkomst. Artikel 2.7.1.0.6 VCF is hierop niet van toepassing.
93. Dezelfde redenering is van toepassing op de latere uitkeringen via het doelvermogen dat de maatschap is.
De uitkeringen uit dit doelvermogen worden fiscaal aanzien als uitkeringen uit de achterliggende goederen, zodat artikel 2.7.1.0.6 VCF niet van toepassing is.
4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
94. Artikel 2.7.1.0.7 VCF is hier niet aan de orde, aangezien het niet gaat om roerende of onroerende goederen die gesplitst worden aangekocht noch om effecten of geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
95. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.7 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
5) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
96. In het ontwerp van pacte adjoint worden geldelijke lasten verbonden aan de als onrechtstreekse schenking gekwalificeerde inbreng in de maatschap, namelijk:
- last tot betaling door de kinderen aan de ouders van een geldsom van een bepaald percentage van de jaarlijkse interesten op de geschonken schuldvorderingen, met een maximum van 80% van deze jaarlijkse interesten;
- last tot betaling door de kinderen aan de ouders van een geldsom van een bepaald percentage van de winstuitkeringen, met een maximum van in totaal 40% van deze winstuitkeringen. Deze last tot betaling van een geldsom heeft enkel betrekking op winstuitkeringen en niét op de uitkering van ingebracht of geïncorporeerd vermogen (‘kapitaal’) of op de uitkering ter compensatie van fiscale lasten gedragen door de vennoten ingevolge het fiscaal transparant karakter van de Maatschap.
- last voor de kinderen tot onderhoud en verzorging van de ouders. De financiële tussenkomst van de kinderen die de ouders zullen kunnen eisen zal in voorkomend geval worden beperkt tot maximaal de helft van de waarde van de geschonken goederen op moment van de schenking. Bij de beoordeling van de nodige zorg en financiële ondersteuning zal rekening worden gehouden met voornoemde last(en) tot betaling van een geldsom.
97. Door de plafonnering van de geldelijke lasten, wordt beoogd dat deze lasten niet zo hoog oploopt dat het in feite geen schenking meer is, waardoor er zich een herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zou opdringen.
Het besluitvormingsorgaan aanvaardt dat voor zover de schenking niet kan worden uitgeput door de plafonnering van de lasten, er geen herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zal gebeuren.
98. In dit geval zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.9 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
99. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een kopie van de identiteitskaart van de famillieleden wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Fiscale volmachten worden gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[3] Zo verschenen vorig jaar en ook recenter nog enkele artikels in de krant De Tijd over het gebruik door vermogende families van de private stichting, waarin door experts terecht werd opgemerkt dat in de publiek gepubliceerde oprichtingsaktes zeer veel informatie over het reilen en zeilen van de familie in valt terug te vinden.
[4] Opmerking van het Besluitvormingsorgaan: uit de aanvraag blijkt dat de aanvrager hier vermoedelijk NV “H”” bedoelt i.p.v. NV “G””.
[5] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Uit de context van de aanvraag kan opgemaakt worden dat hier bedoeld wordt “ Na de oprichting van de Maatschap door de Ouders en de Kinderen, zullen de Ouders”
[6] S. LANDUYT e.a., “De maatschap: van contract naar instituut?” in Rechtskroniek voor het notariaat deel 35, Herentals, KnopsPublishing, 2019, 41, randnummer 8 en P WILLEMS, De stille maatschap. Onbekend maar niet onbemind, Ertsberg, 2021, 189p.
[7] Art. 4:1 en 4:3 WVV.
[8] R. BARBAIX, “Hoofdstuk 2. Schenkingen” in Handboek Familiaal vermogensrecht (tweede editie), Mortsel, Intersentia, 2018, p. 915 e.v.
[9] J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2023-2024 Successieplanning, www.praktijkgids successieplanning.be, 15 augustus 2023, p.535 e.v.
[10] C. VAN HEUVERSWYN, “Topic 45. De onrechtstreekse schenking” in Handboek Estate Planning II: Erfrecht en Giften (eerste editie), Brussel, Intersentia, 2021, p.303.
[11] C. VAN HEUVERSWYN, “Topic 45. De onrechtstreekse schenking” in Handboek Estate Planning II: Erfrecht en Giften (eerste editie), Brussel, Intersentia, 2021, p.306.
[12] Cass. 21 oktober 2021, NjW nr. 466 21 september 2022, p.595-596.
[13] M. DELBOO, “De familiale burgerlijke maatschap”, Not. Fisc. M. 2003/9, p. 280, Voorafgaande beslissing nr. 2013.239 d.d. 11.03.2014, E. SPRUYT, “Deel II, Titel VII. Schenkingen, Hoofdstuk II. Belastbare rechtshandelingen, Afdeling II. Kosteloze Verrichting” in Registratierechten F. WERDEFROY, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2017, p. 1005, randnummer 11262, S.LUST en B.ALBRECHT, “Deel V – Het einde van de kaasroute en de mogelijke alternatieven” in Fiscaal Praktijkboek 2021-2022 – Indirecte Belastingen, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2023 p. 208, R. ELSERMANS en N. LABEEUW, “De onrechtstreekse schenking als alternatieve planningstechniek”, T. NOT MEI 2023, p. 330 e.v., VB 23018 d.d. 19.06.2023 en J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2023-2024 Successieplanning, www.praktijkgids-successieplanning.be, 15 augustus 2023, p.536.
[14] H. CASMAN, A.L VERBEKE e.a., “Nieuw leven voor alternatieve schenkingstechnieken?”, Nieuwsbrief Notariaat nr. 4 jaargang 32 weken 10 en 12 2021, randnummer 24: “… Bijgevolg is het vermogensvoordeel dat alle maten verkrijgen door de toename van het maatschapsvermogen dat het gevolg is van de inbreng door een van hen, geen rechtstreeks vermogensvoordeel. Indien de inbrengende maat afziet van zijn recht op toekenning van bijkomende aandelen in ruil voor deze inbreng, met de intentie om te begiftigen, is er aldus geen sprake van een rechtstreekse, maar wel van een onrechtstreekse schenking.” (eigen benadrukking)
[15] Beslissing d.d. 25.04.2005 - EE/100.528, www.fisconetplus.be en Parl. Vr. nr. 1294 24 maart 1998, www.fisconetplus.be.
[16] Lees E. SPRUYT, “Deel II, Titel VII. Schenkingen, Hoofdstuk II. Belastbare rechtshandelingen, Afdeling II. Kosteloze Verrichting” in Registratierechten F. WERDEFROY, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2017, p. 1005, randnummers 11262 en 1127, pg’s 1005 e.v. en m.n. pg. 1022 : “Aldus is het o.i. perfect mogelijk dat bepaalde inbrengen om niet, voor zover geen beroep gedaan wordt op een verplicht registreerbaar document (lees: een notariële akte), ontsnappen aan de heffing. Zo bijvoorbeeld wanneer een vzw bij onderhandse akte wordt opgericht (wat mogelijk is, cfr. art. 2, tweede lid Vzw-Wet) en ter gelegenheid van deze oprichting tot een inbreng om niet wordt overgegaan. Nergens uit artikel 19 W.Reg. blijkt dat een dergelijke inbreng verplicht geregistreerd moet worden. Idem dito wanneer, later na de oprichting, eveneens bij onderhandse akte tot inbreng om niet in de vzw wordt overgegaan.”
[17] M. DELBOO, “De familiale burgerlijke maatschap”, Not. Fisc. M. 2003/9, p. 280
[18] M. DONNAY (ed. J. UYTTENHOVE), Commentaar op het wetboek der successierechten, Drukkerij F. VAN BUGGENHOUDT NV, Brussel, 1948, p. 183 e.v. en J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2023-2024 Successieplanning, www.praktijkgids-successieplanning.be, 15 augustus 2023, p.555-556
[19] M. DONNAY (ed. J. UYTTENHOVE), Commentaar op het wetboek der successierechten, Drukkerij F. VAN BUGGENHOUDT NV, Brussel, 1948, p. 183 e.v. en J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2023-2024 Successieplanning, www.praktijkgids-successieplanning.be, 15 augustus 2023, p.555-556.
[20] Deze afschaffing gebeurde binnen het kader van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, alsook binnen een zekere bekommernis over de bescherming van de erfrechten van kinderen (reservataire aanspraken) (Parl. St. Kamer 2004-2005, nr. 1974/001, p. 4 e.v.). De afschaffing ervan door de wetgever was dus geenszins ingegeven door het (fiscaal) oogmerk dat effecten aan toonder vrij van registratie konden worden geschonken.
[21] Parl. St. Senaat 1994-1995, 1321/001, p.6; Zie ook: Vr. en Antw. Kamer 2000-01n 7 april 2000, 5648 (Vr. nr. 305 T.PIETERS).
[22] Zoals ook uiteengezet wordt in de Memorie van toelichting bij wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 25-26