VB 24093 - Vervanging verrekenbedingen door optioneel verblijvingsbeding van één bepaald onroerend goed gelegen in Frankrijk
- Nummer
- 24093
- Datum beslissing
- 2 december 2024
- Publicatiedatum
- 22 januari 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Aanvragers zijn gehuwd onder het Nederlands huwelijksstelsel van scheiding van goederen blijkens akte verleden voor het ambt van Meester […], notaris te […] (Nederland), op xx.xx.1983, gewijzigd ingevolge huwelijkscontract met aanname van het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge artikel 1394 oud BW, verleden voor Meester […], notaris te […], op xx.xx.2011, sindsdien niet meer.[1]
Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel aan te passen in die zin dat de echtgenoten een verblijvingsbeding voor een onverdeeld onroerend goed gelegen te Frankrijk van de heer X en mevrouw Y wensen toe te voegen.
Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling vooraleer ze deze wijziging doorvoeren. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:
- de toevoeging van een verblijvingsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF;
- de toevoeging van een verblijvingsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF;
- de toevoeging van het verblijvingsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is.
De aanvragers verzoeken bovendien uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, § 4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf (5) jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door Mtr. […], namens de heer X, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1958, met rijksregisternummer […], en zijn echtgenote, mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1960, met rijksregisternummer […]. Op heden wonen zij samen te […]. Hierbij merken wij op dat de echtgenoten hun fiscale woonplaats sinds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest hebben.
Zij zijn gehuwd onder het Nederlands huwelijksstelsel van scheiding van goederen blijkens akte verleden voor het ambt van Meester […], notaris te […] (Nederland), op xx.xx.1983, gewijzigd ingevolge huwelijkscontract met aanname van het Belgische stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge artikel 1394 oud BW, verleden voor Meester […], notaris te […], op xx.xx.2011, sindsdien niet meer gewijzigd.[2]
Ze hebben samen drie gemeenschappelijke, meerderjarige kinderen, te weten:
- Mevrouw A, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1980, met rijksregisternummer […], wonende te […]; en
- Mevrouw B, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1990, met rijksregisternummer […], wonende te […]; en
- Mevrouw C, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1992, met rijksregisternummer […], wonende te […].
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
3. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, onder meer het behoud van autonomie van de echtgenoten en de bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers (van de andere echtgenoot). In het kader van de verzorgingsgedachte tussen echtgenoten, wensen de heer X en mevrouw Y een welbepaald onverdeeld onroerend goed toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.
Verblijvingsbeding
Het verblijvingsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van een welbepaald eigen goed dat tussen de echtgenoten in onverdeeldheid wordt aangehouden. Het onverdeeld goed zal bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, aldus in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren.
De regeling zal gelden voor het onroerend goed dat ter gelegenheid van de wijziging van het huwelijkscontract wordt vermeld, en voor de goederen die ingevolge zaakvervanging daarvoor in de plaats zullen komen, voor zover ze nog in het vermogen van de overleden echtgenoot aanwezig zijn op het tijdstip van zijn vooroverlijden.[3]
Via een akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst zal volgend artikel 6 worden toegevoegd:
“ARTIKEL 6 – Verblijvingsbeding
Met betrekking tot onverdeelde onroerende goed gelegen te […] die tussen hen bestaat, op het tijdstip van dat overlijden, geldt een verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende.
Het voordeel dat uit de toepassing van dit verblijvingsbeding voor de langstlevende ontstaat, leidt voor de langstlevende tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerst overleden echtgenoot te dragen, doch enkel voor wat de schulden betreft die tijdens het huwelijk zijn aangegaan in verband met deze onverdeelde goederen.
De civielrechtelijke gevolgen van dit huwelijksvoordeel worden, conform artikel 2.3.64., §1, vierde lid nieuw BW, bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 nieuw BW, met name voor wat het effect tegenover de kinderen betreft.”
4. Daarnaast wensen, gelet op bovenstaande, de aanvragers het huidig verrekenbeding zoals opgenomen in artikel 6 van het huwelijkscontract dd. xx.xx.2011 te schrappen. Het verblijvingsbeding sluit meer aan bij de wensen van aanvragers dan het verrekenbeding (cfr. infra).
III. Motivering van de aanvraag
5. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:
- de toevoeging van een verblijvingsbeding (en de uitwerking daarvan) voor het hoger vermeld onroerend goed aan de huwelijksovereenkomst van de heer X en mevrouw Y niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF en 2.7.1.0.5. VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de toevoeging van een verblijvingsbeding (en de uitwerking daarvan) voor het hoger vermeld onroerend goed aan de huwelijksovereenkomst van de heer X en mevrouw Y niet onderworpen is aan de artikelen 2.8.1.0.1. VCF en 2.8.4.0.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
- de toevoeging van het verblijvingsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is.
1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
6. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking of hetzij via contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de toevoeging van het verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel.
De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.
Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap.[4] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen voorafgaan. Als een dergelijk intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd.[5] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan.[6]
Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.
Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door.[7] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding dat in de huwelijksovereenkomst zal worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF.[8]
2 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
7. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.
Aangezien de voorgenomen verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende echtgenoot zou toekomen.
Hoewel het verblijvingsbeding pas uitwerking zal hebben bij het vooroverlijden van de eerststervende echtgenoot, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.[9]
De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.[10]
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
8. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen.[11]
Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van scheiding van goederen, blijven vervolgens buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.
De echtgenoten zijn in casu gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en wensen dit stelsel te behouden. Aan dat stelsel wordt evenmin een beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen een verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen toe. Deze bedingen hebben dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen. De voorwaarden voor toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn derhalve niet vervuld voor het verblijvingsbeding.
De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.[12]
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
9. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden.
Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1. Een kosteloze beschikking:
Het voorgenomen verblijvingsbeding verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan, zoals voormeld, immers niet worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking. Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie dat verblijvingsbedingen als huwelijksvoordelen geen schenkingen zijn.[13]
2. Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:
Het voorgenomen verblijvingsbeding zal worden opgenomen in de akte van wijziging van de huwelijksovereenkomst. Of het al dan niet een huwelijksvoordeel oplevert ten voordele van de langstlevende echtgenoot kan slechts worden beoordeeld bij de ontbinding van het huwelijksstelsel in geval van vooroverlijden van de eerststervende echtgenoot. Daar het voordeel pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden.
3. Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:
Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.
De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.[14]
5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044
10. Het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, die louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het beding wordt in de huwelijksovereenkomst opgenomen als beding met betrekking tot de vereffening, toekenning en verdeling van hun vermogens. Het is met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Het kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.
Aangezien het voorgenomen verblijvingsbeding een huwelijksvoordeel is, kan dit niet worden beschouwd als een aanwasovereenkomst, noch als een kanscontract. Het beding dient niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het Vlabel standpunt met nummer 17044.
6. Geen toepassing van artikel 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF
11. Artikel 2.8.1.0.1 VCF belast met schenkbelasting een schenking onder de levenden. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het (eventuele) voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het voorgenomen verblijvingsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast.
Van een schenking is in casu echter geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.
7. De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit
12. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
De voorgenomen verrichting frustreert geenszins een specifieke antimisbruikbepaling. Dit werd reeds hoger aangetoond.
Evenmin kan de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen aanwenden, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt die eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).
De echtgenoten verzoeken om te bevestigen, mede op grond van de hierna uiteengezette motieven, dat er geen sprake is van fiscaal misbruik.
Geen frustratie van de in de VCF opgenomen bepalingen (objectief element)
13. De voorgenomen verrichting verleent een huwelijksvoordeel dat huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.1 VCF jo. 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Beide bepalingen zijn erop gericht om goederen die verkregen worden uit een nalatenschap in de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of contractueel erfgestelde te belasten.
In het licht hiervan werden in de loop der tijden welbepaalde fictiebepalingen ingevoegd in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat zodat zij eveneens onderworpen worden aan de erfbelasting (of m.a.w. doordat zij eerst niet onder het toepassingsgebied van de algemene regel vielen).
De doelstellingen van de fictiebepalingen moeten worden afgeleid uit de toepassingsvoorwaarden ervan. De voorgenomen verrichting frustreert de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking fictief tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Een huwelijksvoordeel wordt immers beschouwd als een “niet-schenking” en niet als een kosteloze beschikking.
De voorgenomen verrichting frustreert verder artikel 2.7.1.0.4 VCF niet omdat het verblijvingsbeding geen betrekking zal hebben op gemeenschappelijke goederen. Artikel 2.7.1.0.4 VCF heeft betrekking op de huwelijksvermogensrechtelijke overlevingsrechten en viseert enkel de toebedeling van gemeenschappelijke goederen. De toebedeling van onverdeelde goederen als huwelijksvoordelen, is strijdig, noch met de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.1.2 VCF (want de verdeling van het huwelijksvermogen gaat de vereffening en verdeling vooraf, cfr. supra), noch met de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.4 VCF (want het betreffen geen gemeenschapsgoederen).
De voorgenomen verrichting frustreert verder artikel 2.7.1.0.5 VCF niet omdat het verblijvingsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.
Het verblijvingsbeding betreft huwelijksvoordeel en geen schenking, waardoor artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF evenmin worden gefrustreerd door de voorgenomen verrichting.
Geen fiscaal misbruik – niet fiscale motieven (subjectief element)
14. Bovendien wensen de echtgenoten specifiek te wijzen op de volgende motieven die bij de opname van het verblijvingsbeding voorhanden zijn. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit overbodig is aangezien hierboven reeds blijkt dat de er geen sprake is van fiscaal misbruik op grond van het objectieve element. Aanvragers stelt immers geen rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen waarbij men zichzelf in strijd met de doelstellingen van de wet buiten het toepassingsgebied van deze bepalingen plaatst.
Algemene achtergrond
15. De aanvragers zijn gehuwd onder het Nederlands huwelijksstelsel van scheiding van goederen blijkens akte verleden voor het ambt van Meester […], notaris te […] (Nederland), op xx.xx.1983, gewijzigd ingevolge huwelijkscontract met aanname van het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge artikel 1394 oud BW, verleden voor Meester […], notaris te […], op xx.xx.2011, sindsdien niet meer gewijzigd.
De wijziging van het Nederlands naar het Belgisch huwelijksstelsel was ingegeven door de wens van de aanvragers om, waar mogelijk, rechtskeuze te doen voor het Belgisch recht, aangezien zij immers voornemens zijn om hun woonplaats bij voortduur in België te behouden. Met oog op eenvoud en verankering in België, hebben zij hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd en uitdrukkelijk voor het Belgische recht gekozen. Ook werd bijvoorbeeld in de zorgvolmachten van de aanvragers uitdrukkelijk het Belgische recht van toepassing verklaard.
Het verblijvingsbeding sluit het meest aan bij de wensen van aanvragers
16. De opname van een verblijvingsbeding in het huwelijkscontract is ingevolge de wet van 22 juli 2018 mogelijk. Het is sedertdien immers mogelijk om huwelijksvoordelen – waaronder het verblijvingsbeding - aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, burgerrechtelijke voordelen bieden die andere bedingen niet bieden. Ingevolge het verblijvingsbeding komen de goederen, die het voorwerp vormen van het beding, bij overlijden van rechtswege in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.
Verrekenbeding
Dit biedt voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt gecreëerd. Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.
Wettelijke devolutie - testamentaire beschikking - contractuele erfstelling
De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen evenmin op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.
Een testament en een contractuele erfstelling buiten huwelijkscontract zouden eenzijdig kunnen herroepen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Het verblijvingsbeding kan daarentegen niet eenzijdig worden gewijzigd of herroepen.
Hetzelfde geldt voor de schenking die steeds eenzijdig herroepen kan worden. Een schenking tussen echtgenoten zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst, maar dit zou een onmiddellijke overdracht van vermogen van de echtgenoot-schenker teweegbrengen wat niet de meest wenselijke weg is voor aanvragers wanneer een verblijvingsbeding ook mogelijk – en toegelaten - is. Het is niet de bedoeling om tussen echtgenoten een overdracht bij leven tot stand te brengen.
Wijziging huwelijksstelsel
Ook de wijziging van het huwelijksstelsel van de aanvragers sluit niet aan bij de wensen van de aanvragers. Aanvragers wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers. Zij wensen deze regeling te behouden en bovendien invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar. De filosofie en werking van een gemeenschapsstelsel sluit m.a.w. niet aan bij de wensen en noden van de echtgenoten. Overigens om die reden zijn zij ook van in het begin gehuwd geweest onder een stelsel van scheiding van goederen.
Hoewel er op diverse burgerrechtelijke manieren zoals hierboven omschreven compensatie kan worden geboden, is er geen van deze burgerrechtelijke regeling of bedingen meer gepast om de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven dan het verblijvingsbeding. Elk van de hierboven besproken alternatieven heeft bepaalde voordelen, maar wanneer de voor- en nadelen in aanmerking worden genomen, blijkt het verblijvingsbeding voor de aanvragers het meest wenselijke. Doorheen de aanvraag werd reeds uiteengezet hetgeen belangrijk is voor de aanvragers:
- Dat de echtgenoten eigenaar blijven van het goed dat voorwerp uitmaakt van artikel 6 van het huwelijkscontract tijdens het huwelijk en dat dit buiten het bereik van elkaars (eventuele) schuldeisers blijft;
- niet eenzijdig door één van de aanvragers kan worden herroepen;
- niet erfrechtelijk kan worden verrekend en derhalve vatbaar zou zijn voor inkorting;
- zakelijke werking heeft.
De bovenstaande overwegingen en wensen kunnen dus enkel worden gerealiseerd door de toevoeging van een verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten. Beide echtgenoten zullen gedurende het huwelijk de helft van de onverdeelde eigendom behouden. Bij overlijden komt het goed in exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.
Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het verblijvingsbeding niet in hun huwelijksovereenkomst wensen in te voegen op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag, die zij aan het besluitvormingsorgaan voorleggen en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
Gelet op het voorgaande verzoek ik het besluitvormingsorgaan onderhavig verzoek ontvankelijk te willen verklaren, en bij wijze van voorafgaande beslissing te willen bevestigen dat:
- de voorgenomen wijziging aan de huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF daarop niet van toepassing is.
- de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.
dat het besluit van de Vlaamse Belastingdienst geldig blijft tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten overeenkomstig artikelen 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF en gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag,
IV. Beslissing
17. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
18. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.
Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht
19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
20. Aanvragers wensen de bestaande laatste versie van hun huwelijksovereenkomst van xx.xx 2011, met behoud van het bestaande Belgische stelsel van scheiding van goederen, aan te passen door schrapping van het verrekenbeding zoals dit opgenomen is in artikel 6 van deze huwelijksovereenkomst, en door opname van een verblijvingsbeding met betrekking tot een welbepaald onverdeeld onroerend goed gelegen in Frankrijk.
Beoordeling
21. Het voorwerp van de voorgenomen verrichting betreft een onroerend goed gelegen in Frankrijk.
Algemeen wordt (binnen een Belgische burgerrechtelijke context) aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
22. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van het in casu voorgenomen beding als huwelijksvoordeel.
In de mate bijgevolg dat het verblijvingsbeding in casu burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
23. In de mate dat het verblijvingsbeding in casu binnen de Belgische burgerrechtelijke context, effectief een geldig huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
24. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
25. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
26. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
27. Uit de voorgelegde clausule blijkt dat het voorwerp van het verblijvingsbeding een onroerend goed is. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF is hierop niet van toepassing.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
28. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De toebedeling van het onverdeeld goed heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
29. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
30. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
31. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2. Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
32. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
33. Uit de voorgelegde clausule blijkt dat het voorwerp van het verblijvingsbeding in casu een onroerend goed betreft, gelegen in het buitenland (Frankrijk).
Artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 2° VCF voorziet in een vrijstelling van de schenkbelasting voor de overeenkomsten houdende schenking van onroerende goederen die in het buitenland liggen, zodat de vraag naar de toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF zich niet stelt.
3. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
34. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
35. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.
36. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
37. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
38. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het Nederlands huwelijksstelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.1983, gewijzigd ingevolge huwelijksovereenkomst met aanname van het Belgische stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge artikel 1394 oud BW, verleden voor Meester […], notaris te […], op xx.xx.2011.
39. Aanvragers nemen zich voor om deze huwelijksovereenkomst van xx.xx.2011, te wijzigen door schrapping van het verrekenbeding zoals dit opgenomen is in artikel 6 van deze huwelijksovereenkomst, en door opname van een verblijvingsbeding met betrekking tot een welbepaald onverdeeld onroerend goed gelegen in Frankrijk.
40. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
41. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de Vlaamse erf- en schenkbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen; in het bijzonder kan geen uitspraak gedaan worden over mogelijke rechten en belastingen die in het buitenland verschuldigd zouden kunnen zijn.
Voetnoten
[1] Afschriften van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.1983 en van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2011 worden gevoegd als bijlagen bij de aanvraag.
[2] Een kopie van de identiteitskaart van beide echtgenoten wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: in tegenstelling tot de melding in de aanvraag dat de regeling ook zal gelden voor de goederen die ingevolge zaakvervanging in de plaats zullen komen, wordt in de hierna door aanvrager geciteerde voorgestelde clausule houdende de wijziging van de huwelijksovereenkomst geen zaakvervanging voorzien.
[4] Cass. 24 maart 2017, http://www.cass.be; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.
[5] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.
[6] H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.
[7] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.
[8] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[9] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.
[10] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[11] Bevestigd in o.m. VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.
[12] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[13] Cass. 10 december 2010, AR F.08.0102.N en Cass. 5 januari 2017, AR F.15.0164.F.
[14] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.