VB 24086 - Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking aan de kinderen
- Nummer
- 24086
- Datum beslissing
- 2 december 2024
- Publicatiedatum
- 9 januari 2025
Heffing
- Registratiebelasting
Wettelijke basis
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen de inbreng door de Heer X van eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen tussen hem en zijn echtgenote Mevrouw, enkel jaren later gevolgd door een schenking aan hun drie kinderen, niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 Vlaamse Codex Fiscaliteit.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […], namens:
2.1. De Heer X, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1953, en zijn echtgenote;
2.2. Mevrouw Y, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1955,
samenwonende te […].
De echtgenoten X - Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1978 onder het wettelijk stelsel ingevolge voorafgaande huwelijksovereenkomst voor notaris […] te […] van xx.xx.1978.
3. De betrokken partijen zijn de drie kinderen van de echtgenoten X –Y, namelijk:
3.1. De Heer A, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1980, echtgenoot van Mevrouw […] geboren te […] op xx.xx.1980, wonende te […];
3.2. Mevrouw B, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1983, echtgenote van de Heer […], geboren te […] op xx.xx.1983, samen wonende te […];
3.3. Mevrouw C, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1991, echtgenote van de Heer […], geboren te […] op xx.xx.1989, wonende te […].
4. Ingevolge akte voor notaris […] te […] van xx.xx.2022, waarvan de kopie bij de aanvraag is gevoegd, hebben zij hun huwelijksovereenkomst gewijzigd als volgt:
4.1. De Heer X heeft eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen tussen hem en zijn echtgenote Mevrouw Y ingebracht.
4.2. Mevrouw Y heeft eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en haar echtgenoot de Heer X ingebracht.
4.3. Er wordt een keuzeclausule met betrekking tot de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ingevoegd.
5. De betrokken onroerende goederen betreffen:
GEMEENTE […] - tweede afdeling
A/ In een onroerend complex onderworpen aan het statuut van gedwongen mede-eigendom van gebouwen of groepen van gebouwen, zoals voorzien door artikelen 3.78 en volgende Burgerlijk Wetboek, genaamd residentie […], gelegen […], ten kadaster bekend in de sectie D, perceelsidentificatie met partitienummer van de grond en de gemene delen […], met een oppervlakte volgens titel en volgens huidig kadaster van zestien are zes en tachtig centiare (16 a 86 ca):
1. Het appartement nr […]) (perceelsidentificatie met partitienummer van de privatieve delen: […]) gelegen in de eerste sectie op de vijfde verdieping, ontstaan uit de ombouwing van het oorspronkelijk voorzien appartement […] en de oorspronkelijke studio […], begrijpend:
a) in privatieve en uitsluitende eigendom: inkomhall, toilet, living, zithoek, open keuken, badkamer, berging, douchecel met toilet, vier slaapkamers, alsmede in de kelderverdieping het eeuwigdurende en onvergeld genotsrecht van een berging nummer […].
b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: duizend achthonderdentien (1.810)/honderd duizendsten (1.810/100.000sten) in de gemene delen van het complex, waaronder de grond;
2. De autostandplaats nr […]) (perceelsidentificatie met partitienummer van de privatieve delen: […]) gelegen in de eerste sectie in de kelderverdieping, begrijpend:
a) in privatieve en uitsluitende eigendom: de autobergplaats zelf met haar toegangspoort;
b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: veertig/honderd duizendsten (40/100.000sten) in de gemene delen van het complex, waaronder de grond;
B/ In een onroerend complex onderworpen aan het statuut van gedwongen mede-eigendom van gebouwen of groepen van gebouwen, zoals voorzien door artikelen 3.78 en volgende Burgerlijk Wetboek, genaamd Garagecomplex […], gelegen […], ten kadaster bekend in de sectie D, perceelsidentificatie met partitienummer van de grond en de gemene delen […], met een oppervlakte volgens titel en volgens huidig kadaster van twee en twintig are negen en dertig centiare (22 a 39 ca):
De autobergplaats nr […]) (perceelsidentificatie met partitienummer van de privatieve delen: […]), begrijpend:
a) in privatieve en uitsluitende eigendom: de garageruimte zelf met haar toegangspoort;
b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: veertig/twee duizendsten (40/2.000sten) in de gemene delen van het complex, waaronder de grond;
De waarde van voormelde onroerende goederen wordt geschat op 715.000,00 euro
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
6. De Heer X en Mevrouw Y wensen nu de onder punt 5 vermelde onroerende goederen, door Mijnheer in het gemeenschappelijk vermogen ingebracht, in blote eigendom te schenken aan hun drie kinderen. De schenkers behouden zichzelf hun leven gedurende, en als last van de akte met aanwas aan de langstlevende van hen beide, het vruchtgebruik voor.
7. De Heer X verkreeg voormelde goederen onder punt 5 als volgt:
Ingevolge akte voor notaris […] te […] van xx.xx.2002, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx.2002 onder nummer […] hebben zijn ouders de Heer […] en zijn echtgenote Mevrouw […] de blote eigendom van voormelde goederen geschonken aan hun twee kinderen Mevrouw D en de Heer X, ieder voor de helft onverdeeld. In zelfde akte behielden de schenkers zich het levenslang vruchtgebruik voor met aanwas aan de langstlevende van hen beiden.
De Heer […] overleed op xx.xx.2010 en Mevrouw […] overleed op xx.xx.2022, waardoor voormeld vruchtgebruik ophield.
De Heer X verkreeg de geheelheid volle eigendom van voormelde goederen ingevolge akte voor notaris […] te […] van xx.xx.2022, overgeschreven op het kantoor rechtzekerheid […] op xx.xx.2022 erna onder nummer […], houdend afstand door Mevrouw D van haar gerechtigheden in voormelde goederen.
De Heer X heeft voormelde goederen in de huwelijksgemeenschap tussen hem en zijn echtgenote ingebracht ingevolge akte voor notaris […] te […] van xx.xx.2022, overgeschreven op het kantoor rechtszekerheid […] op xx.xx.2022 onder nummer […], waardoor Mevrouw Y er ook gerechtigd in werd.
III. Motivering van de aanvraag
8. De inbreng vond plaats ingevolge akte voor notaris […] te […] van xx.xx.2022. De schenking zal eind dit jaar plaatsvinden, dus twee jaar na de inbreng. Derhalve volgt de schenking niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de eigen onroerende goederen door de Heer X in het gemeenschappelijk vermogen tussen hem en zijn echtgenote.
Op het moment van de inbreng hadden de Heer X en zijn echtgenote Mevrouw Y niet de intentie om het onroerend goed te schenken. Zij wilden op dat ogenblik de langstlevende op afdoende wijze beschermen bij overlijden van de eerststervende. Zij wilden ook dat de langstlevende alleen zou kunnen beslissen over deze onroerende goederen, hetgeen in dit geval enkel kan met gemeenschappelijke goederen én keuzemogelijkheid van toebedeling van de geheelheid volle eigendom aan de langstlevende.
Om die redenen werden deze eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen ingebracht, zonder voorwaarden, met een keuzeclausule met betrekking tot de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.
Bovenstaande redenen – de lange tijdsspanne tussen de twee rechtshandelingen en de beschermende beweegreden van de inbreng – tonen aan dat de inbreng gebeurde om andere dan fiscale motieven.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
10. Volgend artikel uit de VCF wordt onderzocht:
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1(PDF bestand opent in nieuw venster) van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
12. De onder punt 5 vermelde onroerende goederen werden door de heer X, vermeld onder punt 2.1., ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen hem en mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2., blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022.
13. Gelet op de feitenconstellatie en de tijdspanne tussen de inbreng van de onroerende goederen, vermeld onder punt 5, en de voorgenomen schenking beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen