Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24084 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 24084 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
24084
Datum beslissing
4 november 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag wordt ingediend door […], namens de heer X (RRN […]) en mevrouw Y (RRN […]) samenwonende te […].

De aanvragers vormen sinds […] 2004 een (aanvankelijk feitelijk en later wettelijk) samenwonend koppel.

De heer en mevrouw X-Y wensen in het huwelijk te treden, dit teneinde blijk te geven van hun solidariteit tegenover elkaar en om te voorzien in een (vermogensrechtelijke) bescherming van elkaar, in het bijzonder in geval van overlijden van één van hen.

De heer en mevrouw X-Y wensen te opteren voor een basisstelsel van scheiding van goederen en dit gelet op hun beider professionele activiteiten (zie infra) teneinde elkaar te beschermen tegen mogelijke aanspraken van de (professionele) schuldeisers van elk van hen.

In dat opzicht nemen zij zich voor een huwelijksovereenkomst te verlijden, waarbij zij het stelsel van zuivere scheiding van goederen zullen aannemen met toevoeging van een (optioneel) verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen ten voordele van de langstlevende van hen.

2. Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding dat de aanvragers wensen toe te voegen in hun huwelijksovereenkomst.

De aanvragers wensen met betrekking tot hierna vermelde artikel 20 van de huwelijksovereenkomst zekerheid over de fiscale behandeling. Daarom vragen zij om bevestiging te krijgen dat:

  • het verblijvings- en toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF;
  • het verblijvings- en toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

De aanvragers verzoeken bovendien uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf (5) jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het eerste overlijden van de toekomstige echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […], namens de heer X (RRN […]) en mevrouw Y (RRN […]) samenwonende te […]. Zij hebben hun woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

De heer en mevrouw X-Y worden verder ook genoemd ‘de toekomstige echtgenoten’ of de ‘aanvragers’.

De aanvragers zijn sinds xx.xx.2004 een koppel. Op datum van xx.xx.2019 hebben zij een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […].

4. Beide aanvragers zijn werkzaam in de medische sector.

Mevrouw Y is actief als […] in […]. […]. Haar beroepsactiviteiten zijn ondergebracht in de BV B met ondernemingsnummer […].[1] Mevrouw Y is de enige aandeelhouder (100%) in deze vennootschap en is de bestuurder.[2]

De heer X is actief als […] in […]. Zijn beroepsactiviteiten zijn ondergebracht in de BV A met ondernemingsnummer […].[3] De heer X is de enige aandeelhouder (100%) in deze vennootschap en is eveneens bestuurder.[4]

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting:

5. De heer en mevrouw X-Y wensen in het huwelijk te treden dit teneinde blijk te geven van hun solidariteit tegenover elkaar en om elkaar te beschermen, in het bijzonder in geval van overlijden van één van hen.

Zij wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeiseres en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.

Zij wensen uiteraard wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot, waarbij de langstlevende van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover als mogelijk in volle eigendom.

Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder in het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of contractuele erfstelling niet bieden. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de toekomstige echtgenoten niet wensen. De voorgenomen bedingen van toebedeling en toekenning zijn niet eenzijdig herroepbaar.

Voorwerp van de verrichting

6. De aanvragers bezitten goederen in onverdeeldheid en zij hebben daarnaast ook eigen, niet-onverdeelde, goederen.

7. De volgende goederen behoren de aanvragers toe elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom:

Onroerende goederen:

  • Gezinswoning te […] (met huisraad);

Roerende goederen:

  • Diverse bank- & beleggingsrekeningen en verzekeringsproducten, bij diverse instellingen.

Mogelijks zullen de toekomstige echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

8. Daarnaast heeft elke toekomstige echtgenoot ook goederen die niet in onverdeeldheid zijn met de andere.

De heer X is eigenaar (in volle eigendom, tenzij anders vermeld, en niet in onverdeeldheid met mevrouw Y) van:

Onroerende goederen:

  • 1 % in volle eigendom van het appartement […], gelegen te […], dit in onverdeeldheid met de BV A (99 % volle eigenaar);

Roerende goederen:

  • 100 % van de aandelen op naam in de vennootschap BV A (ondernemingsnummer […]);
  • Voertuigen;
  • Diverse bank- & beleggingsrekeningen en verzekeringsproducten, bij diverse instellingen.

Mevrouw Y is eigenaar (in volle eigendom, tenzij anders vermeld, en niet in onverdeeldheid met de heer X) van:

Onroerende goederen:

  • het appartement gelegen te […];
  • 1 % in volle eigendom van twee appartementen gelegen te […] en […], dit in onverdeeldheid met de BV B (99 % volle eigenaar)
  • 1 % in volle eigendom van het appartement gelegen te […] dit in onverdeeldheid met de BV B (99 % volle eigenaar)

Roerende goederen:

  • 100 % van de aandelen op naam in de vennootschap BV B (ondernemingsnummer […]);
  • Voertuigen;
  • Diverse bank- & beleggingsrekeningen en verzekeringsproducten, bij diverse instellingen.

Mogelijks zal één of elke toekomstige echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet zullen behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot. Al dan niet in het kader van zijn/haar professionele activiteiten.

Verblijvingsbeding

9. Het (optioneel) verblijvingsbeding[5] beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn op datum van overlijden. Het is hierbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. Het verblijvingsbeding wensen de toekomstige echtgenoten optioneel te formuleren.

Toekenningsbeding:

10. Het (optioneel) toekenningsbeding[6] beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van alle eigen goederen van de eerst overleden echtgenoot. Ook het toekenningsbeding wensen de echtgenoten optioneel te formuleren.

[…]”

III. Motivering van de aanvraag

11. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:

  • het verblijvings- en het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) zoals opgenomen in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
  • het verblijvings- en het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) zoals opgenomen in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

12. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking of hetzij via contractuele erfstelling.

13. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de toevoeging van het verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel en dus niet als schenking.

De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.

Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 tot 2.6.60 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap.[7] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen voorafgaan. Als een dergelijk intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd.[8] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan.[9]

Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.

Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door.[10] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en eigen goederen op grond van het overwogen verblijvings- en toekenningsbeding dat in de huwelijksovereenkomst werd opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF.[11]

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

14. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.

15. Aangezien de verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende zou toekomen.

Hoewel het verblijvings- en toekenningsbeding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van één van de toekomstige echtgenoten, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” (zie hoger) dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.[12]

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

16. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.

17. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen.[13]

Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van scheiding van goederen, blijven vervolgens buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.

Tussen de aanvragers bestaat geen huwgemeenschap. Ze zijn voornemens te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan werd een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen respectievelijk volledig eigen goederen, niet op goederen die afhangen van een huwgemeenschap.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF zijn derhalve niet vervuld voor het verblijvingsbeding, noch voor het toekenningsbeding.

De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.[14]

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden.

19. Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

(1) Een kosteloze beschikking:

Het verblijvings- en toekenningsbeding verstrekken geen kosteloze beschikking zoals reeds hierboven werd aangehaald. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking (schenking). Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2010, Cass. 5 januari 2017).

(2) Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:

Het verblijvings- en toekenningsbeding zal worden opgenomen in een huwelijksovereenkomst.[15] Daar het huwelijksvoordeel in het voordeel van de langstlevende echtgenoot pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden.

(3) Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.[16]

5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044

20. Het verblijvings- en toekenningsbeding is zoals hoger uiteengezet een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Het verblijvings- en toekenningsbeding kan niet worden beschouwd als een aanwasovereenkomst, noch als een kanscontract. Het verblijvings- en toekenningsbeding dient derhalve niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het Vlabel standpunt met nummer 17044.

6. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

21. Artikel 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1. belasten naar aanleiding van een registratie of een verplichting tot registratie van akten en geschriften, die tot bewijs strekken van een schenking onder levenden, in de registratiebelasting.

Omwille van de voormelde kwalificatie van een verblijvings- en toekenningsbeding als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende echtgenoot zou verkrijgen op basis van het verblijvings- en toekenningsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Van een schenking is in casu geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

7. Eventuele toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

22. De aanvragers bevestigen te weten dat het volgende geldt voor de in België gelegen onroerende goederen:

  • Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot, er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, het verblijvingsbeding leidt tot de heffing van het verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in een onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
  • Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot en deze een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), het toekenningsbeding tot de heffing leidt van het verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij/zij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).

23. Zoals hoger vermeld zijn partijen elk voor de helft onverdeeld eigenaar van de gezinswoning. Indien de aanvragers de gezinswoning aan elkaar zouden doen toekomen via testament, dan zou de gezinswoning ressorteren onder de vrijstelling van de erfbelasting voor de gezinswoning. De toekomstige echtgenoten willen elkaar echter het nodige comfort geven en verkiezen dan ook om tevens de gezinswoning onder het verblijvingsbeding te plaatsen. Zij opteren ervoor een consequente toepassing te doen en wensen geen gebruik te maken van gecombineerde constructies.

Zij zijn op heden (nog) niet gehuwd, het gaat in casu dus evenmin om een wijziging van een reeds bestaande huwelijksovereenkomst. Zij wensen thans met elkaar in het huwelijk te treden en wensen hun wederzijdse engagementen te regelen in één en dezelfde huwelijksovereenkomst.

8. De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit

24. De aanvragers plaatsen zich op geen enkele manier in een toestand die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving door implementatie van de verrichting (objectief element). Daarnaast verantwoorden zij waarom enkel het verblijvingsbeding en toekenningsbeding aansluiten bij hun uitgangspunten en doelstellingen, en de niet-fiscale motieven dominant zijn (subjectief element).

8.1. Objectief element: geen frustratie van de doelstellingen van de fiscale wetgeving

25. De aanvragers verzoeken de bevoegde entiteit te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen.

De wijziging van het huwelijkscontract frustreert geenszins de fictiebepalingen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.

8.1.1. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2. VCF

26. Artikel 2.7.1.0.2. VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het verblijvingsbeding en/of toekenningsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling).

In casu is er, zoals hoger uiteengezet, sprake van een voordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

27. De toekomstige echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen de gewenste doelstellingen niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.

De toekomstige echtgenoten wensen te herhalen dat het in casu niet gaat over een wijziging aan een huwelijksstelsel, huwelijksovereenkomst, of andere. Partijen zijn op heden wettelijk samenwonend en wensen met elkaar in het huwelijk te treden. Zij zijn nog niet gehuwd, noch gaat het om een wijziging van het stelsel. Rekening houdende met hun beider professionele activiteiten (en de daarmee gepaarde gaande zware aansprakelijkheden) is het stelsel van scheiding van goederen aangewezen.

Daarnaast hebben beide toekomstige echtgenoten nog erfgenamen/bloedverwanten in de opgaande lijn. De heer X zijn moeder is nog in leven en hij heeft drie broers. Ook de moeder van mevrouw Y leeft nog, en ook zij heeft twee zussen en één broer.

Gelet op het feit dat geen van beide aanvragers kinderen hebben, ook niet gezamenlijk, zal de langstlevende van hen, bij erfrechtelijke verkrijging, in samenloop komen met de nog in leven zijnde bloedverwanten van de overleden echtgenoot. De blote eigendom van de nalatenschap van de overleden echtgenoot zou in dat geval toekomen aan de op dat ogenblik nog in leven zijnde bloedverwanten.

Voor wat betreft de onverdeelde goederen (gezinswoning) is er sedert de wet van 22 juli 2018 bij afwezigheid van afstammelingen een wettelijke vererving in volle eigendom in het voordeel van de langstlevende echtgenoot (artikel 4.17 BW).

Voor de exclusief eigen goederen is dit echter geenszins het geval. En gelet op het gegeven dat elk van de beide aanvragers bloedverwanten in opgaande lijn heeft (moeder/broers/zussen), is hun wettelijk erfrecht betreffende deze goederen louter beperkt tot het vruchtgebruik.

In het bijzonder voor de aandelen van de eigen vennootschappen (roerende goederen) van de aanvragers zou dit problematisch kunnen zijn (zie ook infra). Maar ook de eigendomsrechten op de onroerende goederen zouden in voormeld geval verdeeld zijn. De blote eigendomsrechten op de aandelen van de vennootschap van de eerst stervende zouden (eveneens in onverdeeldheid) bij de bloedverwanten in opgaande lijn van die eerst stervende terecht komen, met name de broers/zussen en (desgevallend) de moeder(s)).

De onverdeeldheden in blote eigendom en vruchtgebruik enerzijds, alsook de onverdeeldheid tussen verschillende natuurlijke personen (broers/zussen/langstlevende en desgevallend zelfs nog in leven zijnde ouders) anderzijds, is niet wenselijk voor de aanvragers die inmiddels toch al sinds 2004 een koppel vormen en elkaar wederzijds hebben ondersteund in de opbouw van hun professionele activiteiten.

Een schenking tussen echtgenoten zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou tot een onmiddellijke overdracht van vermogen van de echtgenoot-schenker teweegbrengen wat veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen. Het is niet de bedoeling om tussen de toekomstige echtgenoten een overdracht bij leven tot stand te brengen.

Ook een contractuele erfstelling is een rem op het beschikkingsrecht in hoofde van elk van de aanvragers. Uit de bepalingen van het ontwerp van huwelijksovereenkomst blijkt dat de aanvragers de nodige flexibiliteit voor zichzelf willen behouden; het ontwerp van huwelijksovereenkomst legt geen beperkingen op m.b.t. het doen van schenkingen aan derden, alsook m.b.t. het beschikken over de exclusief eigen goederen bij testament.

Enkel voor daden van beschikking m.b.t. onverdeelde goederen is de medewerking van beide toekomstige echtgenoten vereist, in casu gaat dit thans enkel over de gezinswoning en enkele bankrekeningen; zijnde nét die goederen (zowel onroerend als roerend) die noodzakelijk zijn voor het belang van het gezin. Het is logisch dat m.b.t. deze goederen de beschikkingsbevoegdheid samen dient te worden genomen.

Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, bovendien eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten evenmin wensen.

Deze doelstelling zou in principe kunnen worden bereikt met een aanwascontract of kanscontract. Een aanwascontract of kanscontract (onder bewarende titel) zijn in casu niet mogelijk. Het Vlabel standpunt met nummer 17044 bepaalt immers onder meer dat er sprake moet zijn van een gelijkwaardige inleg. De exclusief eigen goederen kunnen op deze manier niet worden geregeld. Een verblijvingsbeding/toekenningsbeding blijft onder bezwarende titel ook al is de inleg en/of levensverwachting ongelijk. Er is een leeftijdsverschil van 8 jaar tussen de aanvragers, zodoende zouden uw diensten ook m.b.t. dit feitelijk gegeven desgevallend bezwaar kunnen hebben.

8.1.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

28. De verrichtingen frustreren de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot een schenking onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld door het overlijden van de eerste echtgenoot. Een verblijvings- en toekenningsbeding is zoals vermeld een huwelijksvoordeel en geen schenking.

8.1.3. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4 VCF

29. De aanvragers frustreren artikel 2.7.1.0.4 VCF niet omdat de goederen waaraan het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding worden gekoppeld niet tot een huwgemeenschap behoren, maar wel tot de eigen vermogens van de echtgenoten.

8.1.4. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

30. De verrichting frustreert verder noch artikel 2.7.1.0.5 VCF omdat het verblijvings- en toekenningsbeding, zoals hoger uiteengezet, als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een schenking.

8.1.5. Geen frustratie van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

31. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding betreft huwelijksvoordelen en geen schenkingen, waardoor artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF evenmin worden gefrustreerd door de verrichtingen.

8.2. Subjectief element: de verrichtingen zijn ingegeven door niet-fiscale motieven

32. Uit wat voorafgaat blijkt reeds dat de aanvragers wensen te huwen en de voormelde bedingen wensen te doen opnemen in hun huwelijksovereenkomst omwille van niet-fiscale motieven.

33. De echtgenoten zijn op heden wettelijk samenwonend. Zij zijn kinderloos. Geen van hen hebben kinderen, niet gemeenschappelijk, noch uit eerdere relaties. De bescherming van de langstlevende wettelijk samenwonend partner is uiterst beperkt. Doch ook voor wie gehuwd is onder het stelsel van scheiding van goederen is de bescherming van de langstlevende echtgenoot vrij beperkt. De volledige nalatenschap van de overleden partner komt, bij erfrechtelijke verkrijging, slechts in vruchtgebruik toe aan de langstlevende.

Nochtans vormen de aanvragers reeds sinds 2004 een koppel en hebben zij dus reeds gedurende ruim negentien (19) jaren samen en door wederzijdse ondersteuning een vermogen opgebouwd. Zij wensen thans in het huwelijk te treden.

34. Door hun professionele activiteiten ([…]) hebben zij echter altijd hun vermogen strikt gescheiden gehouden, de aansprakelijkheden zijn niet min. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun vermogen niet door wederzijdse solidariteit hebben (kunnen) opbouwen.

In dat opzicht opteren de aanvragers ervoor om een huwelijkscontract op te maken dat een bescherming bevat van het vermogen dat de toekomstige echtgenoten als eigen beschouwen, alsook van hun rechten om dit vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen. Verder is voormelde huwelijksovereenkomst en de daarin opgenomen bepalingen ook een bescherming in geval van een mogelijke echtscheiding.

Zij wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie (het eigen vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen), betere afscherming van de eigen vermogens in geval van echtscheiding en in het bijzonder omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers.

35. Beide aanvragers zijn actief in de medische sector. Elk van de aanvragers draagt aldus een grote professionele aansprakelijkheid dewelke overigens zelfs na de pensioenleeftijd, dan wel stopzetting van de activiteit als […], nog tien jaar blijft voortduren. Beide aanvragers zijn aldus nog na hun pensioen/stopzetting gedurende een periode van twintig (20) jaar hoofdelijk aansprakelijk voor eventuele beroepsfouten.

Daarenboven hebben zij elk een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en dit tot dekking van een bedrag van 7.500.000,00 EUR, respectievelijk 5.000.000,00 EUR. Elke eventuele aansprakelijkheidsvordering dewelke dit bedrag te boven gaat, dienen de aanvragers zelf te dragen.[17] Hun eigen vermogen dient ook als waarborg van hun beider beroepsaansprakelijkheid voor zover er geen dekking/waarborg zou zijn via de beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

36. Gezien de professionele activiteiten van de aanvragers, gezien het feit dat zij kinderloos zijn en elk aan beide zijde nog ouders, broers en zussen hebben, alsook in het kader van de verzorgingsgedachte ten voordele van de langstlevende echtgenoot (comfort, financiële onafhankelijkheid) is het de wens van beide toekomstige echtgenoten dat hun volledige vermogen, roerend en onroerend, in onverdeeldheid en niet in onverdeeldheid in geval van overlijden in volle eigendom kan toekomen aan de langstlevende echtgenoot. Dit zonder vandaag reeds in te boeten aan autonomie inzake het beheer en het bestuur van het eigen vermogen.

37. Daarbij gelden bovendien ook volgende beweegredenen. De vennootschappen van beide aanvragers vertegenwoordigen een belangrijke waarde in het vermogen van elk van de toekomstige echtgenoten. Beide aanvragers ondersteunen elkaar in hun professionele activiteiten, alsook in hun engagementen. Hun samenleven en ondersteuning draagt bij aan hun beider professionele carrière en het goed functioneren van de beide vennootschappen. Elk van de vennootschappen is overigens eigenaar in volle eigendom ten belope van een bepaald % van enkele opbrengsteigendommen. De toekomstige echtgenoten wensen dat de aandelen van hun BV aan de langstlevende van hen zal toekomen ter financiële bescherming van de langstlevende en met het oog op de continuïteit van de ondernemingen. De overdracht/vererving van aandelen van doktersvennootschappen is overigens eveneens aan specifieke regels onderworpen.

Een testament zou in deze een optie zijn, doch, zoals reeds herhaaldelijk gesteld biedt dit geen wederzijdse en volledige zekerheid aangezien een testament op elk ogenblik kan worden herroepen.

38. De gecombineerde werking van het verblijvings- en het toekenningsbeding creëert voor de langstlevende een comfortabele feitelijke en juridische positie. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, treedt de langstlevende immers met uitwerking vanaf het overlijden in het bezit van de goederen.

De door de echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier allesomvattend en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken: noch door wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking (zie supra). Een testament, een schenking en een contractuele erfstelling buiten huwelijkscontract zouden eenzijdig kunnen herroepen worden, wat de toekomstige echtgenoten niet wensen. Noch het verblijvingsbeding, noch het toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen.

Ook met een gemeenschapsstelsel, een beperkte gemeenschap of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) kunnen de gewenste doelstellingen niet worden bereikt, omdat de werking van een gemeenschap(sstelsel) en een onmiddellijke eigendomsoverdracht tussen de toekomstige echtgenoten niet aansluit bij de wensen en noden van de toekomstige echtgenoten (zie hoger). Om die redenen wensen zij te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen.

Een finaal verrekenbeding sluit evenmin aan bij de wensen van de toekomstige echtgenoten. Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van een verblijvingsbeding en van een toekenningsbeding zijn al voormelde stappen niet nodig, en treedt de langstlevende echtgenoot vanaf kennisgeving van zijn of haar keuze, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde en eigen goederen, die hem/haar in natura verblijven. Dit resulteert voor de langstlevende echtgenoot op civielrechtelijk vlak in een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.

Het verblijvings- en toekenningsbeding dat de toekomstige echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen wensen toe te voegen, laat hen dus toe om de langstlevende echtgenoot te voorzien in het nodige comfort en dezelfde levensstandaard, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft, maar biedt hen tevens nog flexibiliteit met betrekking tot hun exclusief eigen goederen.

39. Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het optioneel verblijvings- en toekenningsbeding niet in hun huwelijksovereenkomst wensen in te voegen op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag, die zij aan het besluitvormingsorgaan voorleggen en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.[18]

40. Gelet op het voorgaande verzoek ik het besluitvormingsorgaan onderhavig verzoek ontvankelijk te willen verklaren, en bij wijze van voorafgaande beslissing te willen bevestigen dat:

  • het verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF daarop niet toepasselijk is.
  • het verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.
  • dat het besluit van de bevoegde entiteit geldig blijft tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten overeenkomstig artikelen 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF en gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

41. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

42. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

43. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

44. De heer X en mevrouw Y wensen een huwelijksovereenkomst aan te gaan, waarbij zij het stelsel van zuivere scheiding van goederen zullen aannemen met toevoeging van een (optioneel) verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen ten voordele van de langstlevende van hen. Hiertoe zal het hierboven aangehaalde artikel 20 worden opgenomen in de huwelijksovereenkomst.

De aanvragers bezitten op vandaag verschillende roerende goederen en één onroerend goed in onverdeeldheid, zijnde elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom. Mogelijks zullen de toekomstige echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

Daarnaast heeft elke toekomstige echtgenoot ook eigen, niet-onverdeelde roerende en onroerende goederen. Mogelijks zal één of elke toekomstige echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet zullen behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot, dit al dan niet in het kader van zijn/haar professionele activiteiten.

Het optioneel verblijvingsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de integrale toewijzing in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn, tenzij de langstlevende ervoor kiest zich te beperken tot vruchtgebruik of tot een bepaald breukdeel van deze goederen, of tot specifieke door hem of haar aan te wijzen goederen.

Het optioneel toekenningsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van alle goederen van de eerst overleden echtgenoot, tenzij de langstlevende ervoor kiest zich te beperken tot vruchtgebruik of tot een bepaald breukdeel van deze goederen, of tot specifieke door hem of haar aan te wijzen goederen. Partijen voorzien tevens in een passiefregeling.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

45. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

46. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

47. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

48. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

50. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

52. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de niet-onverdeelde goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

53. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

54. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

56. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

58. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

59. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

60. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

61. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

62. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. De aanvragers vormen sinds […] 2004 een (aanvankelijk feitelijk en later wettelijk) samenwonend koppel. Beide aanvragers zijn werkzaam in de medische sector. Zij hebben geen kinderen. De aanvragers hebben beide nog erfgenamen/bloedverwanten in de opgaande lijn, namelijk hun beide moeders, en in de zijlijn (broers/zussen).

De aanvragers wensen eveneens in een vermogensrechtelijke bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot waarbij de langstlevende van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover als mogelijk in volle eigendom. Hiertoe wensen ze aan hun huwelijksovereenkomst een (optioneel) verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen toe te voegen. De aanvragers bezitten zowel roerende als onroerende goederen in onverdeeldheid als daarnaast ook eigen, niet-onverdeelde roerende en onroerende goederen.

63. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

64. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] De gecoördineerde statuten van de BV B werden bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een uittreksel van het digitale aandelenregister van de BV B werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] De gecoördineerde statuten van de BV A werden bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Een uittreksel van het digitale aandelenregister van de BV A werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[5] Het verblijvingsbeding dat werd opgenomen in artikel 20 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt:

[…].

[6] Het toekenningsbeding dat werd opgenomen in artikel 20 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: [...]

[7] Voetnoot van de aanvrager: Cass. 24 maart 2017, www.cass.be.; H. CASMAN en A. VERBEKE, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.

[8] Voetnoot van de aanvrager: GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[9] Voetnoot van de aanvrager: H. CASMAN en A. VERBEKE, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[10] Voetnoot van de aanvrager: Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.

[11] Voetnoot van de aanvrager: Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 21018 van 15 maart 2021, VB 23003 van 17 maart 2023 en VB 23025 van 13 juni 2023.

[12] Voetnoot van de aanvrager: Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 21018 van 15 maart 2021, VB 23003 van 17 maart 2023 en VB 23025 van 13 juni 2023.

[13] Voetnoot van de aanvrager: Bevestigd in o.m. VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021. ; H. CASMAN en A. VERBEKE, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[14] Voetnoot van de aanvrager: Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 21018 van 15 maart 2021, VB 23003 van 17 maart 2023 en VB 23025 van 13 juni 2023.

[15] Het ontwerp van de huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag; bij email van 22 oktober 2024 heeft aanvrager een aangepast ontwerp van de huwelijksovereenkomst bezorgd.

[16] Voetnoot van de aanvrager: Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 21018 van 15 maart 2021, VB 23003 van 17 maart 2023 en VB 23025 van 13 juni 2023.

[17] Een kopie van de polissen B.A. Beroep bij […] Verzekeringen voor de heer X en mevrouw Y werden bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[18] Voetnoot van de aanvrager: Recent bevestigd in VB 24043 van 16 juli 2024.