Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24082 - Onrechtstreekse schenking door volstorting andermans inbreng na oprichting maatschap Vlaamse Belastingdienst

VB 24082 - Onrechtstreekse schenking door volstorting andermans inbreng na oprichting maatschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
24082
Datum beslissing
16 december 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te krijgen dat, gelet op de argumentatie en motivering zoals hieronder uiteengezet:

- de onrechtstreekse en niet geregistreerde schenking van aandelen in volle eigendom en van aandelen in blote eigendom van de nieuw op te richten maatschappen middels de volstorting van andermans inbreng, bij overlijden van mevrouw A, de heer B, de heer C, mevrouw D, mevrouw E, de heer F, mevrouw G en de heer H, allen hierna genoemd) niet aan erfbelasting wordt onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF;
  • op grond van enige andere bepaling;

- de winstreservatie in hoofde van de maatschap niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2. De partijen verzoeken uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1 §4, eerste lid VCF, dat, gelet op het voorwerp van de aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen, langer zal zijn dan vijf jaar. Meer bepaald verzoeken zij om een geldigheidsduur van de voorafgaande beslissing tot en met het overlijden van de langstlevende onder mevrouw A en de heer B, onder de heer C en mevrouw D, onder mevrouw E en de heer F, onder mevrouw G en de heer H, allen hierna genoemd.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […], en door […], namens:

a. Familietak 1:

  • Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1966, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], gehuwd met de heer B, hierna genoemd, onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van aanwinsten ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor […] op xx.xx.1989, gewijzigd ingevolge akte voor meester […] op xx.xx.2018, sindsdien niet meer niet gewijzigd tot op heden, wonende te […] (hierna “A” genoemd);
  • De heer B, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1964, met rijksregisternummer […], gehuwd met mevrouw A zoals voormeld, wonende te […] (hierna “B” genoemd);

A en B worden hierna samen de “ouders” en elk afzonderlijk een “ouder” genoemd.[1]

A en B hebben twee kinderen, zijnde:

  • Mevrouw I, van Belgische nationaliteit, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1993, wonende te […] (hierna “I” genoemd);
  • Mevrouw J, van Belgische nationaliteit, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1996, wonende te […] (hierna “J” genoemd);

I en J worden hierna samen ook wel de “kinderen” en elk afzonderlijk een “kind” genoemd.

b. Familietak 2:

  • De heer C, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1967, met rijksregisternummer […], gehuwd met mevrouw D, hierna genoemd, onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.1991, gewijzigd ingevolge akte voor notaris […] op xx.xx.2013, gewijzigd ingevolge akte voor notaris […] op xx.xx.2018, gewijzigd […] blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2019, nadien ongewijzigd gebleven, wonende te […] (hierna “C” genoemd);
  • Mevrouw D, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1967, met rijksregisternummer […], gehuwd met de heer C zoals voormeld, wonende te […] (hierna “D” genoemd);

C en D worden hierna samen de “ouders” en elk afzonderlijk een “ouder” genoemd.[2]

C en D hebben twee kinderen, zijnde:

  • Mevrouw K, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1993, met rijksregisternummer […], wonende te […] (hierna “K” genoemd);
  • Mevrouw L, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1995, met rijksregisternummer […], wonende te […] (hierna “L” genoemd);

K en L worden hierna samen ook wel de “kinderen” en elk afzonderlijk een “kind” genoemd.

c. Familietak 3:

  • Mevrouw E, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1971, gehuwd met de heer F, hierna genoemd, onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor […] op xx.xx.1995, gewijzigd ingevolge akte voor […], op xx.xx.2013, gewijzigd ingevolge akte verleden voor […], op xx.xx.2019, nadien ongewijzigd gebleven, wonende te […] (hierna “E” genoemd);
  • De heer F, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1969, gehuwd met mevrouw E zoals voormeld, wonende te […] (hierna “F” genoemd);

E en F worden hierna samen de “ouders” en elk afzonderlijk een “ouder” genoemd.[3]

E en F hebben twee kinderen, zijnde:

  • De heer M, van Belgische nationaliteit, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.2000, wonende te […] (hierna “M” genoemd);
  • De heer N, van Belgische nationaliteit, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.2002, wonende te […] (hierna “N” genoemd);

M en N worden hierna samen ook wel de “kinderen” en elk afzonderlijk een “kind” genoemd.

d. Familietak 4:

  • Mevrouw G, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1977, gehuwd met de heer H, hierna genoemd, onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2006, sindsdien niet meer gewijzigd, wonende te […] (hierna “G” genoemd);
  • De heer H, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1978, met rijksregisternummer […], gehuwd met mevrouw G zoals voormeld, wonende te […] (hierna “H” genoemd);

G en H worden hierna samen de “ouders” en elk afzonderlijk een “ouder” genoemd.[4]

G en H hebben twee kinderen, zijnde:

  • Jongeheer O van Belgische nationaliteit, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.2008, wonende te […] (hierna “O” genoemd);
  • Juffrouw P, van Belgische nationaliteit, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.2008, wonende te […] (hierna “P” genoemd);

O en P worden hierna samen ook wel de “kinderen” en elk afzonderlijk een “kind” genoemd.

e. Volgende vennootschap is tevens betrokken bij de verrichting:

  • besloten vennootschap naar Belgisch recht “Z”, opgericht ingevolge notariële akte van xx.xx.1990 verleden voor […], gepubliceerd in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […], (hierna “BV Z” genoemd).

II.B. Beschrijving van de huidige situatie en van de voorgenomen verrichting(en)

1. FEITEN

4. De aandelen BV Z worden momenteel als volgt aangehouden door de ouders, vermeld in bovenvermelde familietakken:

[…]

De huidige activa van de Maatschap bestaan uitsluitend uit aandelen BV Z. Er werden evenveel deelbewijzen van de Maatschap uitgegeven als er bij de oprichting aandelen van de onderliggende vennootschap zijn ingebracht, met name 996 aandelen (van de in totaal 1.002 aandelen). Bij de statutenwijziging van BV Z van xx.xx.2020, verleden voor notaris […], werd evenwel een verdubbeling van het aantal aandelen voorzien. Ingevolge deze statutenwijziging behoren er op heden 1.992 aandelen BV Z tot de activa van de Maatschap en telkens 3 aandelen tot het privévermogen van C, A, E en G.

De in ruil voor deze inbreng uitgegeven deelbewijzen door de Maatschap werden ingebracht in een maatschap per familietak, zijnde V, W, X en Y.

De deelbewijzen van laatst vernoemde maatschappen werden geschonken tussen de respectieve echtgenoten.

5. De gesplitste inschrijving van de deelbewijzen van de maatschappen V, W, X en Y is aldus ontstaan uit notariële schenkingen van de blote eigendom van de deelbewijzen van de respectieve maatschappen. Het betreft:

  • Een schenking van C aan D op xx.xx.2018, verleden voor notaris […] (Nederland), van de blote eigendom van de deelbewijzen van W, geregistreerd op het registratiekantoor […];
  • schenking van A aan B op xx.xx.2018, verleden voor notaris […] (Nederland), van de blote eigendom van de deelbewijzen van V, geregistreerd op het registratiekantoor […];
  • schenking van E aan F op xx.xx.2018, verleden voor notaris […] (Nederland), van de blote eigendom van de deelbewijzen van X, geregistreerd op het registratiekantoor […];
  • schenking van G aan H op xx.xx.2018, verleden voor notaris […] (Nederland), van de blote eigendom van de deelbewijzen van Y, geregistreerd op het registratiekantoor […].

6. Met deze schenkingen werd door C, A, E en G voorzien in een horizontale planning ten aanzien van hun echtgenoten, alsook in een verticale planning naar hun kinderen toe. Met toepassing van het gunstregime voor familiale vennootschappen, werd de blote eigendom van de aandelen van de maatschap W, X, V en Y overgedragen aan de respectieve echtgenoot. Bij het overlijden van C, E, A en G verkrijgen hun respectieve echtgenoten aldus het vruchtgebruik van de (op onrechtstreekse wijze aangehouden) aandelen BV Z(zonder heffing inzake erfbelasting). Op basis van de erfrechtelijke inbreng cf. oud artikel 858bis van het oud Burgerlijk Wetboek (zoals van toepassing voor 1 september 2018) zal daarnaast bij het overlijden van C, E, A en G de blote eigendom van de geschonken deelbewijzen toekomen aan hun respectieve kinderen (zonder heffing inzake erfbelasting). Bij het daaropvolgende overlijden van D, F, B en H zal hun vruchtgebruik uitdoven ten voordele van de kinderen- blote eigenaars waardoor deze de aandelen in volle eigendom zouden verkrijgen (zonder erfbelasting). Op fiscaal vlak is er dus geen nood aan een successieplanning.

Op civielrechtelijk vlak echter, ervaren C, E, A en G deze planning niet langer als afdoende. Zij wensen hun kinderen nu reeds te betrekken bij het beheer van het familiaal vermogen, dit zowel in de praktijk als op het vlak van eigendomsrecht. Door met de figuur van de maatschap te werken, kan één en ander op een vereenvoudigde/onderhandse manier gebeuren en kunnen de kinderen stelselmatig en in een beschermde omgeving betrokken worden bij het bedrijf. De vier familietakken wensen deze overdracht naar de volgende generatie allen (in grote lijnen) op dezelfde manier tot stand te brengen, doch met oog voor de individualiteit van elk kind. Door te werken met de figuur van de maatschap kan er op maat gewerkt worden waardoor deze doelstelling wordt behaald. De familie […] zou dan ook graag op volgende wijze deze overdracht willen bewerkstelligen.

Het tijdstip van de voorgenomen vermogens- en successieplanning is niet willekeurig gekozen. Op vandaag investeren de vier familiale takken tezamen via BV Z. Het is dan ook verre van evident om voor elk van de familiale takken eigen kinderen bij het bestuur van de gezamenlijke investeringsmaatschappen van de vier takken te betrekken.

Het is de wens van de familie om naar de toekomst toe slechts voor een deel tezamen te investeren en voor een deel hun eigen weg te gaan. Zodoende dat elk van de familiale takken een eigen investeringsbeleid kunnen ontwikkelen volgens een eigen beleggings- en risicoprofiel. Ook zou de voorgenomen reorganisatie het mogelijk maken om een eigen dividendbeleid te ontwikkelen en een eigen invulling te geven aan familiaal bestuur binnen de respectieve familiale tak. Vandaar dat de familie voornemens is om BV Z vóór het jaareinde te splitsen waarbij vijf nieuw vennootschappen zouden worden opgericht en waarbij de aandelen in deze vennootschappen op een disproportionele wijze zouden worden toebedeeld aan de aandeelhouders. Zodoende zouden er vier vennootschappen worden gecreëerd, elk in handen van de respectievelijke familiale tak; één vennootschap zou in handen zijn van de vier familiale takken (waardoor nog steeds voor een gedeelte tezamen zou worden belegd).[5] Op het niveau van de eigen familiale vennootschappen zal het bestuur familiaal worden ingevuld, zodoende dat de kinderen worden betrokken bij de investeringsbeslissingen van de betrokken tak. Op het niveau van de maatschappen zal er voor elk van de kinderen een eigen beleid kunnen worden ontwikkeld van beleggings- en investeringsbeslissingen afhankelijk van de interesses en talenten van het betrokken kind.

2. VOORGENOMEN VERRICHTINGEN

7. Er wordt een statutenwijziging voorzien op het niveau van BV Z die voorziet in een verhonderdvoudiging van het aantal aandelen. Ingevolge deze statutenwijziging zal de vennootschap 200.400 aandelen hebben.

8. De Maatschap, alsook de maatschappen W, Y, V en X zullen ontbonden worden. Bijgevolg zullen de familietakken rechtstreeks de aandelen BV Z aanhouden (in plaats van onrechtstreeks via maatschappen).

Bijgevolg zullen volgende vermogensbestanddelen huwelijksvermogensrechtelijk behoren tot het eigen vermogen van respectievelijk A, C, E en G:

  • negenenveertigduizend zeshonderd (49.600) aandelen BV Z in vruchtgebruik;
  • vijfhonderd (500) aandelen BV Z in volle eigendom.

Hun echtgenoten houden volgende vermogensbestanddelen aan die huwelijksvermogensrechtelijk tot het eigen vermogen van respectievelijk D, B, F en H behoren:

  • negenenveertigduizend zeshonderd (49.600) aandelen BV Z in blote eigendom.

a. Familietak 1:

9. A en B zullen met elk van hun kinderen een nieuwe Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid (hierna “de maatschappen” genoemd) oprichten. A, B en I zullen samen een nieuwe maatschap oprichten. Tevens zullen A, B en J samen een nieuwe maatschap oprichten.

  • A verbindt zich om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van (a) het vruchtgebruik van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van vijf (5) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbreng zal zij het vruchtgebruik respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van deze maatschappen.
  • I respectievelijk J verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in “[…] eigen” nieuw op te richten maatschap ten belope van een bedrag ter waarde van (a) de blote eigendom van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbrengen zullen zij de blote eigendom respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van “hun” respectieve maatschap.
  • B verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van een geldsom ter waarde van één (1) deelbewijs, waarvoor hij in ruil één (1) deelbewijs van elke maatschap in volle eigendom zal krijgen.

10. A en B zullen hun inbreng onmiddellijk realiseren, doch in hoofde van I en J ontstaat er een schuld ten aanzien van hun respectieve maatschap ten belope van de door hen toegezegde inbrengen. Doorgaans dienen deze inbrengen te worden volstort binnen een termijn van vier (4) maanden.

  • B zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap I” en ten aanzien van de “maatschap J” voldoen. Hij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van I resp. J door middel van de overdracht van de blote eigendom van telkens vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z. Hij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat hij de inbreng van I resp. J voldoet middels overdracht van de blote eigendom van deze aandelen.
  • A zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap I” en ten aanzien van de “maatschap J” voldoen. Zij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van I resp. J door middel van de overdracht van de volle eigendom van telkens tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. Zij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat zij de inbreng van I resp. J voldoet middels overdracht van de volle eigendom van deze aandelen.

11. Naar aanleiding van de oprichting van beide maatschappen zullen telkens 25.051 deelbewijzen op naam worden gecreëerd die door elke maatschap als volgt zullen worden toebedeeld:

Maatschap 1 (I)

Maatschap 2 (J)

A: 5 deelbewijzen in volle eigendom

A: 5 deelbewijzen in volle eigendom

A: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

A: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

I: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

J: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

I: 245 deelbewijzen in volle eigendom

J: 245 deelbewijzen in volle eigendom

B: 1 deelbewijs in volle eigendom

B: 1 deelbewijs in volle eigendom

Elk deelbewijs krijgt één (1) stem. Bij gesplitste inschrijving komt het stemrecht toe aan de vruchtgebruiker, behoudens andersluidende bepalingen. Zo zal er onder meer voorzien worden in de statuten dat het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik toekomt aan de vruchtgebruiker en de blote eigenaar samen voor een aantal specifieke beslissingen waaronder statutenwijzigingen, ontbinding van de maatschap, inpandgeving van het vermogen van de maatschap, …

De algemene vergadering zal beslissen met gewone meerderheid.

Daarnaast zal het bestuursorgaan van elke maatschap bestaan uit A en I resp. A en J. Hieruit blijkt de wens van A om haar dochters te betrekken bij het beheer van BV Z en het familiaal vermogen.

12. A en B bewerkstelligen middels de betaling van andermans schuld een civielrechtelijk geldige onrechtstreekse schenking, waarvan naderhand een pacte adjoint zal worden opgemaakt, strekkende tot bewijs van de onrechtstreekse schenking. Artikel 5.196 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een wettelijke grondslag hiervoor. Dit artikel bepaalt immers: “De betaling kan worden gedaan door eenieder die belang heeft bij de verbintenis, zoals een borg. Zij kan zelfs worden gedaan door een derde die geen belang heeft bij de verbintenis. De schuldeiser heeft in dat geval evenwel het recht om de betaling te weigeren indien hij zich beroept op een wettige reden die voortvloeit uit het belang dat de verbintenis, gelet op de aard of strekking ervan, wordt nagekomen door de schuldenaar zelf, of uit het belang dat zij niet wordt nagekomen door een welbepaalde derde.” Rechtsleer en rechtspraak erkennen dat de betaling van andermans schuld een (geldige) onrechtstreekse schenking kan uitmaken (zie Cass. 21 oktober 2021, vonnis/arrest van 2021-10-21 (kluwer.be); H. CASMAN, A.L. VERBEKE, N. NIJBOER en B. VERDICKT, “Nieuw leven voor alternatieve schenkingstechnieken”, Notariaat 2021/4;4; M. PUELINCKX-COENE, R. BARBOUX en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Giften”, TPR 2013, 591).

Een onrechtstreekse schenking wordt gekenmerkt door haar autonoom en neutraal karakter.

Het autonoom karakter houdt in dat de gestelde rechtshandeling aan een eigen specifieke reglementering onderworpen is en op zichzelf staat. Het contract tussen A, B en de respectieve maatschap wordt neutraal opgesteld. Bijgevolg zal uit dit contract niet het begiftigingsoogmerk ten aanzien van de kinderen blijken. De betaling van andermans schuld heeft bijgevolg een autonoom statuut, waaraan een onmiddellijke en definitieve vermogensoverdracht gekoppeld is.

Aan deze onrechtstreekse schenkingen kunnen ook modaliteiten en voorwaarden worden gekoppeld, net zoals aan iedere andere onrechtstreekse schenking zoals een bankgift.

De pacte adjoint zal onder meer volgende voorwaarden en modaliteiten uitdrukkelijk schriftelijk bevestigen:

  • Voorschot op erfdeel;
  • Optioneel beding van conventionele terugkeer bij vooroverlijden van de begiftigde ongeacht afstammelingen;
  • Verbod inbreng huwgemeenschap;
  • Ontbindende voorwaarde van faillissement, staat van collectieve schuldenregeling, staat van onvermogen;
  • Vervreemdingsverbod en verbod tot zekerheidstelling;
  • Facultatieve last tot uitkering van een jaarlijkse periodieke som van 150.000 euro per begiftigde (aan B), jaarlijks te indexeren volgens de index van consumptieprijzen, en waarbij de totale uitkering 70% van de waarde van de schenking op het moment van de schenking als bovengrens geldt. Deze last zal bovendien enkel kunnen opgevraagd worden na het overlijden van A;
  • Precair karakter van de onrechtstreekse schenking (ingevolge de herroepbare schenking tussen echtgenoten d.d. xx.xx.2018 – zie supra randnummer 5);
  • Zaakvervangingsclausule.

Elk van de kinderen geeft als begiftigde volmacht aan de zaakvoering om de last tot uitkering van een periodieke rente uit te voeren.[6]

b. Familietak 2:

13. C en D zullen met elk van hun kinderen een nieuwe Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid (hierna “de maatschappen” genoemd) oprichten. C, D en K zullen samen een nieuwe maatschap oprichten. Tevens zullen C, D en L samen een nieuwe maatschap oprichten.

  • C verbindt zich om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van (a) het vruchtgebruik van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van vijf (5) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbreng zal hij het vruchtgebruik respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van deze maatschappen.
  • K respectievelijk L verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in “[…] eigen” nieuw op te richten maatschap ten belope van een bedrag ter waarde van (a) de blote eigendom van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbrengen zullen zij de blote eigendom respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van “hun” respectieve maatschap.
  • D verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van een geldsom ter waarde van één (1) deelbewijs, waarvoor zij in ruil één (1) deelbewijs van elke maatschap in volle eigendom zal krijgen.

14. C en D zullen hun inbreng onmiddellijk realiseren, doch in hoofde van K en L ontstaat er een schuld ten aanzien van hun respectieve maatschap ten belope van de door hen toegezegde inbrengen. Doorgaans dienen deze inbrengen te worden volstort binnen een termijn van vier (4) maanden.

  • D zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap K” en ten aanzien van de “maatschap L” voldoen. Zij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van K resp. L door middel van de overdracht van de blote eigendom van telkens vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z. Zij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat hij de inbreng van K resp. L voldoet middels overdracht van de blote eigendom van deze aandelen.
  • C zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap K” en ten aanzien van de “maatschap L” voldoen. Zij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van K resp. L door middel van de overdracht van de volle eigendom van telkens tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. Hij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat zij de inbreng van K resp. L voldoet middels overdracht van de volle eigendom van deze aandelen.

15. Naar aanleiding van de oprichting van beide maatschappen zullen telkens 25.051 deelbewijzen op naam worden gecreëerd die door elke maatschap als volgt zullen worden toebedeeld:

Maatschap 1 (K)

Maatschap 2 (L)

C: 5 deelbewijzen in volle eigendom

C: 5 deelbewijzen in volle eigendom

C: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

C: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

K: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

L: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

K: 245 deelbewijzen in volle eigendom

L: 245 deelbewijzen in volle eigendom

D: 1 deelbewijs in volle eigendom

D: 1 deelbewijs in volle eigendom

Elk deelbewijs krijgt één (1) stem. Bij gesplitste inschrijving komt het stemrecht toe aan de vruchtgebruiker, behoudens andersluidende bepalingen. Zo zal er onder meer voorzien worden in de statuten dat het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik toekomt aan de vruchtgebruiker en de blote eigenaar samen voor een aantal specifieke beslissingen waaronder statutenwijzigingen, ontbinding van de maatschap, inpandgeving van het vermogen van de maatschap,…

De algemene vergadering zal beslissen met gewone meerderheid.

Daarnaast zal het bestuursorgaan van elke maatschap bestaan uit C en K resp. C en L. Hieruit blijkt de wens van C om zijn dochters te betrekken bij het beheer van BV Z en het familiaal vermogen.

16. C en D bewerkstelligen middels de betaling van andermans schuld een civielrechtelijk geldige onrechtstreekse schenking, waarvan naderhand een pacte adjoint zal worden opgemaakt, strekkende tot bewijs van de onrechtstreekse schenking. Artikel 5.196 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een wettelijke grondslag hiervoor. Dit artikel bepaalt immers: “De betaling kan worden gedaan door eenieder die belang heeft bij de verbintenis, zoals een borg. Zij kan zelfs worden gedaan door een derde die geen belang heeft bij de verbintenis. De schuldeiser heeft in dat geval evenwel het recht om de betaling te weigeren indien hij zich beroept op een wettige reden die voortvloeit uit het belang dat de verbintenis, gelet op de aard of strekking ervan, wordt nagekomen door de schuldenaar zelf, of uit het belang dat zij niet wordt nagekomen door een welbepaalde derde.” Rechtsleer en rechtspraak erkennen dat de betaling van andermans schuld een (geldige) onrechtstreekse schenking kan uitmaken (zie Cass. 21 oktober 2021, vonnis/arrest van 2021-10-21 (kluwer.be); H. CASMAN, A.L. VERBEKE, N. NIJBOER en B. VERDICKT, “Nieuw leven voor alternatieve schenkingstechnieken”, Notariaat 2021/4;4; M. PUELINCKX-COENE, R. BARBOUX en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Giften”, TPR 2013, 591).

Een onrechtstreekse schenking wordt gekenmerkt door haar autonoom en neutraal karakter.

Het autonoom karakter houdt in dat de gestelde rechtshandeling aan een eigen specifieke reglementering onderworpen is en op zichzelf staat. Het contract tussen C, D en de respectieve maatschap wordt neutraal opgesteld. Bijgevolg zal uit dit contract niet het begiftigingsoogmerk ten aanzien van de kinderen blijken. De betaling van andermans schuld heeft bijgevolg een autonoom statuut, waaraan een onmiddellijke en definitieve vermogensoverdracht gekoppeld is.

Aan deze onrechtstreekse schenkingen kunnen ook modaliteiten en voorwaarden worden gekoppeld, net zoals aan iedere andere onrechtstreekse schenking zoals een bankgift.

De pacte adjoint zal onder meer volgende voorwaarden en modaliteiten uitdrukkelijk schriftelijk bevestigen:

  • Voorschot op erfdeel;
  • Optioneel beding van conventionele terugkeer bij vooroverlijden van de begiftigde ongeacht afstammelingen;
  • Verbod inbreng huwgemeenschap;
  • Ontbindende voorwaarde van faillissement, staat van collectieve schuldenregeling, staat van onvermogen;
  • Vervreemdingsverbod en verbod tot zekerheidstelling;
  • Facultatieve last tot uitkering van een jaarlijkse periodieke som van 150.000 euro per begiftigde (aan D), jaarlijks te indexeren volgens de index van consumptieprijzen, en waarbij de totale uitkering 70% van de waarde van de schenking op het moment van de schenking als bovengrens geldt. Deze last zal bovendien enkel kunnen opgevraagd worden na het overlijden van C;
  • Precair karakter van de onrechtstreekse schenking (ingevolge de herroepbare schenking tussen echtgenoten d.d. […] 2018 – zie supra randnummer 5);
  • Zaakvervangingsclausule.

Elk van de kinderen geeft in haar hoedanigheid van begiftigde volmacht aan de zaakvoerder van de maatschap om de last tot uitkering van een periodieke rente uit te voeren.[7]

c. Familietak 3:

17. E en F zullen met elk van hun kinderen een nieuwe Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid (hierna “de maatschappen” genoemd) oprichten. E, F en M zullen samen een nieuwe maatschap oprichten. Tevens zullen E, F en N samen een nieuwe maatschap oprichten.

  • E verbindt zich om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van (a) het vruchtgebruik van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van vijf (5) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbreng zal zij het vruchtgebruik respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van deze maatschappen.
  • M respectievelijk N verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in “[…] eigen” nieuw op te richten maatschap ten belope van een bedrag ter waarde van (a) de blote eigendom van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbrengen zullen zij de blote eigendom respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van “hun” respectieve maatschap.
  • F verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van een geldsom ter waarde van één (1) deelbewijs, waarvoor hij in ruil één (1) deelbewijs van elke maatschap in volle eigendom zal krijgen.

18. E en F zullen hun inbreng onmiddellijk realiseren, doch in hoofde van M en N ontstaat er een schuld ten aanzien van hun respectieve maatschap ten belope van de door hen toegezegde inbrengen. Doorgaans dienen deze inbrengen te worden volstort binnen een termijn van vier (4) maanden.

  • F zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap M” en ten aanzien van de “maatschap N” voldoen. Hij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van M resp. N door middel van de overdracht van de blote eigendom van telkens vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z. Hij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat hij de inbreng van M resp. N voldoet middels overdracht van de blote eigendom van deze aandelen.
  • E zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap M” en ten aanzien van de “maatschap N” voldoen. Zij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van M resp. N door middel van de overdracht van de volle eigendom van telkens tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. Zij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat zij de inbreng van M resp. N voldoet middels overdracht van de volle eigendom van deze aandelen.

19. Naar aanleiding van de oprichting van beide maatschappen zullen telkens 25.051 deelbewijzen op naam worden gecreëerd die door elke maatschap als volgt zullen worden toebedeeld:

Maatschap 1 (M)

Maatschap 2 (N)

E: 5 deelbewijzen in volle eigendom

E: 5 deelbewijzen in volle eigendom

E: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

E: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

M: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

N: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

M: 245 deelbewijzen in volle eigendom

N: 245 deelbewijzen in volle eigendom

F: 1 deelbewijs in volle eigendom

F: 1 deelbewijs in volle eigendom

Elk deelbewijs krijgt één (1) stem. Bij gesplitste inschrijving komt het stemrecht toe aan de vruchtgebruiker, behoudens andersluidende bepalingen. Zo zal er onder meer voorzien worden in de statuten dat het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik toekomt aan de vruchtgebruiker en de blote eigenaar samen voor een aantal specifieke beslissingen waaronder statutenwijzigingen, ontbinding van de maatschap, inpandgeving van het vermogen van de maatschap, …

De algemene vergadering zal beslissen met gewone meerderheid.

Daarnaast zal het bestuursorgaan van elke maatschap bestaan uit E en M resp. E en N zodra M resp. N de 30-jarige leeftijd bereikten. Hieruit blijkt de wens van E om haar zonen op termijn te betrekken bij het beheer van BV Z en het familiaal vermogen.

20. E en F bewerkstelligen middels de betaling van andermans schuld een civielrechtelijk geldige onrechtstreekse schenking, waarvan naderhand een pacte adjoint zal worden opgemaakt, strekkende tot bewijs van de onrechtstreekse schenking. Artikel 5.196 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een wettelijke grondslag hiervoor. Dit artikel bepaalt immers: “De betaling kan worden gedaan door eenieder die belang heeft bij de verbintenis, zoals een borg. Zij kan zelfs worden gedaan door een derde die geen belang heeft bij de verbintenis. De schuldeiser heeft in dat geval evenwel het recht om de betaling te weigeren indien hij zich beroept op een wettige reden die voortvloeit uit het belang dat de verbintenis, gelet op de aard of strekking ervan, wordt nagekomen door de schuldenaar zelf, of uit het belang dat zij niet wordt nagekomen door een welbepaalde derde.” Rechtsleer en rechtspraak erkennen dat de betaling van andermans schuld een (geldige) onrechtstreekse schenking kan uitmaken (zie Cass. 21 oktober 2021, vonnis/arrest van 2021-10-21 (kluwer.be); H. CASMAN, A.L. VERBEKE, N. NIJBOER en B. VERDICKT, “Nieuw leven voor alternatieve schenkingstechnieken”, Notariaat 2021/4;4; M. PUELINCKX-COENE, R. BARBOUX en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Giften”, TPR 2013, 591).

Een onrechtstreekse schenking wordt gekenmerkt door haar autonoom en neutraal karakter.

Het autonoom karakter houdt in dat de gestelde rechtshandeling aan een eigen specifieke reglementering onderworpen is en op zichzelf staat. Het contract tussen E, F en de respectieve maatschap wordt neutraal opgesteld. Bijgevolg zal uit dit contract niet het begiftigingsoogmerk ten aanzien van de kinderen blijken. De betaling van andermans schuld heeft bijgevolg een autonoom statuut, waaraan een onmiddellijke en definitieve vermogensoverdracht gekoppeld is.

Aan deze onrechtstreekse schenkingen kunnen ook modaliteiten en voorwaarden worden gekoppeld, net zoals aan iedere andere onrechtstreekse schenking zoals een bankgift.

De pacte adjoint zal onder meer volgende voorwaarden en modaliteiten uitdrukkelijk schriftelijk bevestigen:

  • Voorschot op erfdeel;
  • Optioneel beding van conventionele terugkeer bij vooroverlijden van de begiftigde ongeacht afstammelingen;
  • Verbod inbreng huwgemeenschap;
  • Ontbindende voorwaarde van faillissement, staat van collectieve schuldenregeling, staat van onvermogen;
  • Vervreemdingsverbod en verbod tot zekerheidstelling;
  • Facultatieve last tot uitkering van een jaarlijkse periodieke som van 150.000 euro per begiftigde (aan F), jaarlijks te indexeren volgens de index van consumptieprijzen, en waarbij de totale uitkering 70% van de waarde van de schenking op het moment van de schenking als bovengrens geldt. Deze last zal bovendien enkel kunnen opgevraagd worden na het overlijden van E;
  • Precair karakter van de onrechtstreekse schenking (ingevolge de herroepbare schenking tussen echtgenoten d.d. xx.xx.2018 – zie supra randnummer 5);
  • Zaakvervangingsclausule.

Elk van de kinderen geeft als begiftigde volmacht aan de zaakvoering om de last tot uitkering van een periodieke rente uit te voeren.[8]

d. Familietak 4:

21. G en H zullen met elk van hun kinderen een nieuwe Belgische maatschap zonder rechtspersoonlijkheid (hierna “de maatschappen” genoemd) oprichten. G, H en O zullen samen een nieuwe maatschap oprichten. Tevens zullen G, H en P samen een nieuwe maatschap oprichten.

  • G verbindt zich om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van (a) het vruchtgebruik van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van vijf (5) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbreng zal zij het vruchtgebruik respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van deze maatschappen.
  • O respectievelijk P verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in “[…] eigen” nieuw op te richten maatschap ten belope van (a) de blote eigendom van vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z en (b) de volle eigendom van tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. In ruil voor deze inbrengen zullen zij de blote eigendom respectievelijk de volle eigendom verkrijgen van deelbewijzen van “hun” respectieve maatschap.
  • H verbindt zich ertoe om een inbreng te doen in elke nieuw op te richten maatschap ten belope van een geldsom ter waarde van één (1) deelbewijs, waarvoor hij in ruil één (1) deelbewijs van elke maatschap in volle eigendom zal krijgen.

22. G en H zullen hun inbreng onmiddellijk realiseren, doch in hoofde van O en P ontstaat er een schuld ten aanzien van hun respectieve maatschap ten belope van de door hen toegezegde inbrengen. Doorgaans dienen deze inbrengen te worden volstort binnen een termijn van vier (4) maanden.

  • H zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap O” en ten aanzien van de “maatschap P” voldoen. Hij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van O resp. P door middel van de overdracht van de blote eigendom van telkens vierentwintigduizend achthonderd (24.800) aandelen BV Z. Hij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat hij de inbreng van O resp. P voldoet middels overdracht van de blote eigendom van deze aandelen.
  • G zal een deel van deze schuld ten aanzien van de “maatschap O” en ten aanzien van de “maatschap P” voldoen. Zij zal de inbreng volstorten in naam en voor rekening van O resp. P door middel van de overdracht van de volle eigendom van telkens tweehonderdvijfenveertig (245) aandelen BV Z. Zij zal hiertoe een contract sluiten met de respectieve maatschappen, waarin wordt overeengekomen dat zij de inbreng van O resp. P voldoet middels overdracht van de volle eigendom van deze aandelen.

23. Naar aanleiding van de oprichting van beide maatschappen zullen telkens 25.051 deelbewijzen op naam worden gecreëerd die door elke maatschap als volgt zullen worden toebedeeld:

Maatschap 1 (O)

Maatschap 2 (P)

G: 5 deelbewijzen in volle eigendom

G: 5 deelbewijzen in volle eigendom

G: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

G: 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik

O: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

P: 24.800 deelbewijzen in blote eigendom

O: 245 deelbewijzen in volle eigendom

P: 245 deelbewijzen in volle eigendom

H: 1 deelbewijs in volle eigendom

H: 1 deelbewijs in volle eigendom

Elk deelbewijs krijgt één (1) stem. Bij gesplitste inschrijving komt het stemrecht toe aan de vruchtgebruiker, behoudens andersluidende bepalingen. Zo zal er onder meer voorzien worden in de statuten dat het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik toekomt aan de vruchtgebruiker en de blote eigenaar samen voor een aantal specifieke beslissingen waaronder statutenwijzigingen, ontbinding van de maatschap, inpandgeving van het vermogen van de maatschap, …

De algemene vergadering zal beslissen met gewone meerderheid.

Gelet op het feit dat O en P op vandaag nog minderjarig zijn, zullen zij pas in een latere fase (wanneer zij de 30-jarige leeftijd bereiken) toetreden tot het bestuursorgaan van hun respectieve maatschap.

24. G en H bewerkstelligen middels de betaling van andermans schuld een civielrechtelijk geldige onrechtstreekse schenking, waarvan naderhand een pacte adjoint zal worden opgemaakt, strekkende tot bewijs van de onrechtstreekse schenking. Artikel 5.196 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een wettelijke grondslag hiervoor. Dit artikel bepaalt immers: “De betaling kan worden gedaan door eenieder die belang heeft bij de verbintenis, zoals een borg. Zij kan zelfs worden gedaan door een derde die geen belang heeft bij de verbintenis. De schuldeiser heeft in dat geval evenwel het recht om de betaling te weigeren indien hij zich beroept op een wettige reden die voortvloeit uit het belang dat de verbintenis, gelet op de aard of strekking ervan, wordt nagekomen door de schuldenaar zelf, of uit het belang dat zij niet wordt nagekomen door een welbepaalde derde.” Rechtsleer en rechtspraak erkennen dat de betaling van andermans schuld een (geldige) onrechtstreekse schenking kan uitmaken (zie Cass. 21 oktober 2021, vonnis/arrest van 2021-10-21 (kluwer.be); H. CASMAN, A.L. VERBEKE, N. NIJBOER en B. VERDICKT, “Nieuw leven voor alternatieve schenkingstechnieken”, Notariaat 2021/4;4; M. PUELINCKX-COENE, R. BARBOUX en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Giften”, TPR 2013, 591).

Een onrechtstreekse schenking wordt gekenmerkt door haar autonoom en neutraal karakter.

Het autonoom karakter houdt in dat de gestelde rechtshandeling aan een eigen specifieke reglementering onderworpen is en op zichzelf staat. Het contract tussen G, H en de respectieve maatschap wordt neutraal opgesteld. Bijgevolg zal uit dit contract niet het begiftigingsoogmerk ten aanzien van de kinderen blijken. De betaling van andermans schuld heeft bijgevolg een autonoom statuut, waaraan een onmiddellijke en definitieve vermogensoverdracht gekoppeld is.

Aan deze onrechtstreekse schenkingen kunnen ook modaliteiten en voorwaarden worden gekoppeld, net zoals aan iedere andere onrechtstreekse schenking zoals een bankgift.

De pacte adjoint zal onder meer volgende voorwaarden en modaliteiten uitdrukkelijk schriftelijk bevestigen:

  • Voorschot op erfdeel;
  • Optioneel beding van conventionele terugkeer bij vooroverlijden van de begiftigde ongeacht afstammelingen;
  • Verbod inbreng huwgemeenschap;
  • Ontbindende voorwaarde van faillissement, staat van collectieve schuldenregeling, staat van onvermogen;
  • Vervreemdingsverbod en verbod tot zekerheidstelling;
  • Facultatieve last tot uitkering van een jaarlijkse periodieke som van 150.000 euro per begiftigde (aan H), jaarlijks te indexeren volgens de index van consumptieprijzen, en waarbij de totale uitkering 70% van de waarde van de schenking op het moment van de schenking als bovengrens geldt. Deze last zal bovendien enkel kunnen opgevraagd worden na het overlijden van G;
  • Precair karakter van de onrechtstreekse schenking (ingevolge de herroepbare schenking tussen echtgenoten d.d. xx.xx.2018 – zie supra randnummer 5);
  • Zaakvervangingsclausule.

Elk van de kinderen geeft als begiftigde volmacht aan de zaakvoering om de last tot uitkering van een periodieke rente uit te voeren.[9]

25. Ingevolge voormelde voorgenomen verrichtingen zou de structuur rond BV Z er in de toekomst als volgt kunnen uitzien:

[…]

Ingevolge de voorgenomen reorganisatie zal de toekomstige structuur er als volgt uitzien:

[…]

26. Gezien alle familietakken aldus dezelfde verrichtingen voor ogen hebben, werden deze aanvragen gebundeld in een gezamenlijke aanvraag.

III. Motivering van de aanvraag

A. ARTIKEL 2.7.1.0.3, 3° VCF (SCHENKING ONDER OPSCHORTENDE VOORWAARDE OF TERMIJN), AL DAN NIET IN SAMENLEZING MET DE ALGEMENE ANTIMISBRUIKBEPALING VAN ARTIKEL 3.17.0.0.2 VCF

27. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° […]

2° […]

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

De aandelen worden door de ouders definitief en onherroepelijk (onrechtstreeks) en meteen geschonken aan de kinderen. De volle, respectievelijk blote eigendom wordt definitief overgedragen van de ouders aan de kinderen. De (onrechtstreekse) schenking wordt niet gekoppeld aan enige opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers.

Artikel 2.7.1.0.3,3 ° VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

28. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

29. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd destijds ingevoerd kort na de invoering van de lage vlakke tarieven van 3% en 7% bij schenking van roerende goederen. De lage tarieven hadden als doelstelling roerende kapitalen sneller te laten doorvloeien naar de jongere generatie. Van de vlakke tarieven zou echter eenvoudig misbruik kunnen gemaakt worden door te schenken onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker. Daardoor wordt de overdracht van het vermogen uitgesteld tot op het ogenblik van het overlijden, waardoor toch van de lage schenkingstarieven gebruik gemaakt kan worden. Bij het overlijden werden dan immers enkel schenkingsrechten opeisbaar (en niet de vaak veel hogere successierechten), vermits de schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden de schenkingsrechten maar opeisbaar maakte bij het voltrekken van de voorwaarde, zijnde het overlijden. Omdat zo’n schenking burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen heeft als een legaat, is toen beslist om ze fiscaalrechtelijk gelijk te stellen met een legaat (MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2004-05, nr. 124/1, 11-12).

Het hof van beroep te Gent heeft in haar arrest benadrukt dat het in het kader van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling aan de Vlaamse belastingdienst is om aan te tonen dat een welbepaalde verrichting ingaat tegen de doelstelling van een fiscale bepaling (Gent 1 december 2020, 2018/AR/1269).

30. In casu wordt niet ingegaan tegen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, onder meer om volgende redenen:

We verwijzen voorts naar de voorafgaande beslissingen nummer 22069 dd. 27 februari 2023, nummer 22070 dd. 27 februari 2023, nummer 23022 dd. 22 mei 2023, nummer 23059 dd. 25 september 2023 en nummer 23081 dd. 18 december 2023.

31. Artikel 2.7.1.0.3,3 ° VCF in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

B. GESPLITSTE INSCHRIJVING (ARTIKEL 2.7.1.0.7 VCF), AL DAN NIET IN SAMENLEZING MET DE ALGEMENE ANTIMISBRUIKBEPALING VAN ARTIKEL 3.17.0.0.2 VCF

32. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik zijn ingeschreven op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing:

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

Artikel 2.7.1.0.7 VCF viseert o.a. de gesplitste inschrijving van effecten aan toonder of op naam, of geldbeleggingen, ingeschreven voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde. De vraag of de verrichting onder kosteloze titel of onder bezwarende titel is gebeurd, is irrelevant. Het loutere materiële feit van de inschrijving op beider naam (vruchtgebruik/ blote eigendom) is voldoende.

Vier elementen dienen vervuld te zijn:

(a) de gesplitste verhouding (vruchtgebruik – blote eigendom) moet ontstaan zijn op basis van een gesplitste aankoop of op basis van een gesplitste inschrijving. In casu lijkt een gesplitste inschrijving voor te liggen in die zin dat een gedeelte van de deelbewijzen van elke maatschap aangehouden zal worden in vruchtgebruik door de ouder en in blote eigendom door de kinderen. Voor de toepassing van art. 2.7.1.0.7 VCF blijkt de gesplitste inschrijving van een effectenportefeuille of geldbelegging die door een maatschap wordt aangehouden uit:

• Ofwel de vermeldingen in het vennotenregister;

• Ofwel de vermeldingen in de documenten zoals door de financiële instellingen bijgehouden (SP 20067 dd. 21 juni 2021).

(b) het vruchtgebruik en de blote eigendom moeten op hetzelfde moment zijn verkregen.[10] Deze voorwaarde valt niet letterlijk te lezen in artikel 2.7.1.0.7 VCF, maar toch vloeit ze hier logischerwijze uit voort. De wetgever heeft met deze fictiebepaling willen vermijden dat de erflater-vruchtgebruiker zowel de waarde van de blote eigendom als van het vruchtgebruik betaalde, waarna bij het overlijden van de erflater diens vruchtgebruik zou uitdoven ten voordele van de blote eigenaar zodat deze laatste volle eigenaar zou worden zonder dat hierover erfbelasting verschuldigd zou zijn. De verrijking van de derde-blote eigenaar bij het overlijden van de erflater-vruchtgebruiker moet dus het gevolg zijn van de verarming van de erflater-vruchtgebruiker ten tijde van de aankoop/inschrijving, in combinatie met de latere uitdoving van het vruchtgebruik. Hieruit vloeit voort dat het vruchtgebruik en de blote eigendom op hetzelfde moment verkregen moeten zijn.

In casu is de oorspronkelijke gesplitste inschrijving ontstaan ten gevolge van een geregistreerde notariële schenkingsakte uit 2018 (zie supra). Artikel 2.7.1.0.7. VCF was toen niet aan de orde. Bij de voorgenomen verrichtingen zal de verhouding vruchtgebruik-blote eigendom ontstaan tussen andere personen, zijnde, de oorspronkelijke vruchtgebruiker en de kinderen van de vruchtgebruiker. Echter, het is de oorspronkelijke blote eigenaar die op indirecte wijze de blote eigendom overdraagt. Aan de eigendomsrechten van de vruchtgebruiker wijzigt er niets. We kunnen aldus stellen dat de vruchtgebruiker en de blote eigenaar niet op hetzelfde moment hun rechten krijgen. Bovendien, is er geen sprake van een verarming van de vruchtgebruiker ten gevolge waarvan de blote eigenaars zich verrijken. Dit zal ook op civiel vlak blijken: de kinderen zullen niet onderworpen zijn aan inbreng en inkorting in de nalatenschap van de vruchtgebruiker, zij hebben immers niets uit zijn/haar vermogen ontvangen. Het is dan ook niet mogelijk om hen te belasten op een fictief legaat uit zijn/haar vermogen.

(c) de blote eigenaar moet een erfgenaam, legataris, begiftigde of tussenpersoon zijn, hetgeen in casu het geval is (zowel voor de eerste blote eigenaar – echtgeno(o)t(e), als voor de tweede blote eigenaar – kind).

(d) de blote eigenaar moet de erflater-vruchtgebruiker overleven.

33. De gesplitste inschrijvingen in de vennotenregisters van de nieuw op te richten maatschappen houden o.i. om die reden geen gesplitste inschrijvingen in die gevat worden door de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.7 VCF.

34. In combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF

De ratio legis van artikel 2.7.1.0.7 VCF is te vinden in het feit dat de wetgever wilde vermijden dat erfbelasting zou worden ontweken door de blote eigendom rechtstreeks in te schrijven op naam van diegene die de vruchtgebruiker (bij zijn overlijden) wil begiftigen. De zogenaamde “bedekte bevoordeling” wordt geviseerd, met name wanneer er sprake is van bedrog doordat de vruchtgebruiker de bevoordeling niet openlijk te kennen wil geven. Dit blijkt duidelijk uit de wettekst: “tenzij het bewezen wordt dat de verkrijging of de inschrijving niet een bedekte bevoordeling ten behoeve van de derde is”. O.i. is er geen sprake van fiscaal misbruik omwille van volgende redenen:

  • In 2018 zorgde de familie […] in de vier familietakken voor een eerste gesplitste inschrijving middels een openlijke bevoordeling, namelijk via een notariële schenkingsakte. Tussen de echtgenoten werden de aandelen van de respectieve maatschappen in vruchtgebruik – blote eigendom aangehouden zodat deze vermogensbestanddelen bij een overlijden van de echtgeno(o)t(e)-vruchtgebruiker fiscaal gepland zouden zijn (zie supra, randnummer 6). Een overdracht naar de volgende generatie was op dat moment nog niet aan de orde.
  • Zes jaar later wenst de familie […] hier verandering in te brengen en dit gelet op de hierboven beschreven reorganisatie. Gelet op de tijdsperiode die verstreken is tussen de twee verrichtingen en het gebrek aan enige link tussen deze twee verrichtingen, kan hier geen sprake zijn van eenheid van opzet. De positie van de echtgeno(o)t(e)-blote eigenaar, zoals vastgelegd zes jaar geleden, kan o.i. dan ook niet beschouwd worden als de hulp van een “tussenpersoon” overeenkomstig artikel 2.7.1.0.7 VCF.

35. Artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF, kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

C. ARTIKEL 2.7.1.0.9 VCF (VOORBEHOUDEN VAN LEVENSLANG RECHT), AL DAN NIET IN SAMENLEZING MET DE ALGEMENE ANTIMISBRUIKBEPALING VAN ARTIKEL 3.17.0.0.2 VCF

36. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als:

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

37. De deelbewijzen van de maatschap zijn bij de oprichting door de betaling van andermans schuld (schuld tot inbreng) verkregen middels een onrechtstreekse schenking.

De onrechtstreekse schenking, zijnde de betaling van andermans schuld, kan niet worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, vermits de rechtshandeling de kwalificatie (onrechtstreekse) schenking moet verkrijgen. Er bestaat geen (en minstens geen gelijkwaardige) tegenprestatie van de begiftigde (betrokken kind) aan de schenkers-ouders.

Aan de schenking wordt een last tot uitkering van een periodieke jaarlijkse rente gekoppeld ad. 1% per begiftigde (aan respectievelijk D, B, F en H) door elk van de eigen kinderen), doch de last tot uitbetaling van deze levenslange periodieke rente is optioneel en wordt beperkt tot 70% van de waarde van de schenking op datum van de schenking. Hiermee wordt beoogd dat de last niet danig hoog zal oplopen dat de schenking in feite geen schenking meer is. Er kan zich met andere woorden nooit een herkwalificatie naar een contract ten bezwarende titel opdringen.

38. Artikel 2.7.1.0.9 VCF kan dan ook niet worden toegepast op voorgenomen verrichting.

We verwijzen voorts op dit punt naar de voorafgaande beslissingen nummer 22069 dd. 27 februari 2023, nummer 22070 dd. 27 februari 2023, nummer 23022 dd. 22 mei 2023, nummer 23059 dd. 25 september 2023 en nummer 23081 dd. 18 december 2023 waarin wordt aanvaard dat voor zover de schenking niet kan worden uitgeput door de plafonnering van de last, er geen herkwalificatie naar een contract ten bezwarende titel zal gebeuren. Dat bijgevolg voor zover de schenking niet uitgeput kan worden door de plafonnering van de last, er geen toepassing zal worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.9 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

39. Artikel 2.7.1.0.9 VCF in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op voorgenomen verrichting.

D. ARTIKEL 2.7.1.0.5 VCF, AL DAN NIET IN SAMENLEZING MET DE ALGEMENE ANTIMISBRUIKBEPALING VAN ARTIKEL 3.17.0.0.2 VCF

40. Artikel 2.7.1.0.5 VCF luidt als volgt:

“§ 1 De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2 De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

a. Onrechtstreekse schenking door betaling van andermans schuld is wel een niet-geregistreerde schenking

41. De betaling van de (inbreng)schuld van de kinderen door de ouders waarbij de ouders de inbreng waartoe hun kinderen zich hebben geëngageerd volstorten, vormt een onrechtstreekse schenking die niet a priori ter registratie zal aangeboden worden.

42. Op deze onrechtstreekse schenking zal artikel 2.7.1.0.5 VCF van toepassing zijn. Indien (een van de) ouders zou overlijden binnen de drie jaar/zeven jaar na de onrechtstreekse schenking, zal deze schenking als fictief legaat aan erfbelasting onderworpen zijn, tenzij het bewijsdocument van de onrechtstreekse schenking voorafgaand aan het overlijden van één van de ouders ter registratie wordt aangeboden.

b. Bestemming van de opbrengsten door de algemene vergadering

43. Voor de deelbewijzen die in volle eigendom toebehoren aan de kinderen, is de keuze van de zaakvoerder of de algemene vergadering om de opbrengsten te incorporeren geen onrechtstreekse schenking in de zin van standpunt nr. 20067 dd. 21 juni 2021. In casu is er inderdaad geen sprake van een gesplitste inschrijving van effecten of geldbeleggingen, waardoor de eventuele bestemming van de opbrengsten in hoofde van de maatschap geen onrechtstreekse schenking is in de zin van standpunt nr. 20067.

We verwijzen voorts naar de voorafgaande beslissingen nummer 22069 dd. 27 februari 2023, nummer 22070 dd. 27 februari 2023, nummer 23022 dd. 22 mei 2023, nummer 23059 dd. 25 september 2023 en nummer 23081 dd. 18 december 2023.

44. Voor de deelbewijzen die in vruchtgebruik – blote eigendom worden aangehouden, is de keuze van de zaakvoerder of de algemene vergadering om de burgerlijke vruchten niet uit te keren aan de vruchtgebruikers en deze te incorporeren in het gesplitst ingeschreven kapitaal, een onrechtstreekse schenking overeenkomstig artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans conform uw standpunt nr. 20067 dd. 21 juni 2021.

45. Voor de deelbewijzen die in vruchtgebruik – blote eigendom worden aangehouden, is de keuze van de zaakvoerder of de algemene vergadering om de burgerlijke vruchten niet uit te keren aan de vruchtgebruiker en deze te reserveren, geen onrechtstreekse schenking overeenkomstig artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans conform uw standpunt nr. 20067 dd. 21 juni 2021.

46. Artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de gereserveerde opbrengsten.

47. Gelet op het voorgaande verzoeken de aanvragers dan ook te willen bevestigen dat er bij overlijden van de langstlevende onder mevrouw A en de heer B, onder de heer C en mevrouw D, onder mevrouw E en de heer F, onder mevrouw G en de heer H, allen voornoemd, deze onrechtstreekse schenkingen niet aan erfbelasting worden onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF;
  • op grond van enige andere bepaling.

En dat de winstreservatie in hoofde van de maatschap niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

[…]

IV. Beslissing

48. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

49. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de burgerrechtelijke kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven, zonder dat het besluitvormingsorgaan uitspraak doet over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting.

In casu betreft het de oprichting van vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid door de ouders met ieder van hun kinderen (2 maatschappen per familietak), waarbij er per maatschap een verbintenis tot inbreng van vermogensbestanddelen wordt gedaan als volgt:

  • door de consoorten […] (respectievelijk A, C, E en G): het vruchtgebruik van 24.800 aandelen BV Z en de volle eigendom van 5 aandelen BV Z;
  • door de echtgenoten (respectievelijk B, D, F en H): een geldsom ter waarde van 1 deelbewijs in de maatschap;
  • door het betreffende kind: een bedrag ter waarde van de blote eigendom van 24.800 aandelen BV Z en de volle eigendom van 245 aandelen BV Z (zijnde vermogensbestanddelen die toebehoren aan de beide ouders).

In ruil hiervoor worden de deelbewijzen pro rata toebedeeld aan alle inbrengers-vennoten.

Vervolgens zal de verbintenis tot inbreng van het kind door de ouders volstort worden, namelijk door de overdracht per maatschap door de ‘A,C,E,G-ouder’ van 245 aandelen BV Z in volle eigendom, en door de ‘echtgenoot-ouder’ van 24.800 aandelen BV Z in blote eigendom.

De aanvragers stellen dat de volstorting door de ouders (van de door het kind toegezegde inbrengen) gebeurt door overdracht aan de maatschap.
Een maatschap is echter een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid welke geen actief of passief rechtssubject kan zijn.[11]

Concreet betekent dit dat juridisch gezien de vennoten van een maatschap de (onverdeelde) zakenrechtelijke eigenaars zijn van de achterliggende goederen van deze vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. Dit heeft ook als gevolg dat de maatschap geen contracten kan afsluiten.

Gezien het besluitvormingsorgaan bij voorafgaande beslissing echter geen uitspraak kan doen over de burgerrechtelijke geldigheid van de voorgelegde verrichting, wordt er voor de toetsing van voormelde artikelen van het VCF van uit gegaan dat de verrichting als schenking, en meer bepaald als onrechtstreekse schenking, bestaat en geldig is.

Enkel in de mate dat de verrichting die door de aanvragers wordt voorgesteld bijgevolg burgerrechtelijk geldig is en bovendien kan kwalificeren als een schenking, en meer bepaald als een onrechtstreekse schenking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

50. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

A. Onderzoek artikelen VCF

51. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.7.1.0.7 VCF, dat luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 2.7.1.0.9 VCF, dat luidt als volgt:

Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

B. Beoordeling

1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

52. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat een schenker niet de facto de overdracht van geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

53. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen die voldoende opwegen tegen de fiscale motieven. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

De voorgenomen verrichtingen, namelijk de oprichting van de maatschappen door de ouders samen met elk van hun kinderen, waarbij de beide ouders inbreng van vermogensbestanddelen doen in de maatschap en de ouders de verbintenis tot inbreng van vermogensbestanddelen uit hoofde van hun kinderen zelf volstorten, hetgeen door aanvragers gekwalificeerd wordt als een onrechtstreekse schenking wegens betaling van andermans schuld, maken fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Uit de concrete omstandigheden van het dossier kan worden afgeleid dat de voorgenomen verrichtingen tot doel hebben de rechtstreekse toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF te ontwijken en dat hierbij gehandeld wordt in strijd met de doelstelling van dit artikel, en dat bijgevolg finaal de erfbelasting wordt ontweken, waarbij het ontwijken van de erfbelasting de enige/overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bevat een fictie in de erfbelasting voor schenkingen van roerende goederen onder een opschortende modaliteit van het overlijden van de schenker.

Zoals aanvrager onder randnummer 29 van de aanvraag eveneens zelf uiteenzet, is de ratio legis van deze fictiebepaling historisch als volgt te verklaren:

Bij het decreet van 19 december 2003 werden voor schenkingen van roerende goederen twee verlaagde vlakke tarieven ingevoerd; namelijk 3% voor schenkingen van roerende goederen in de rechte lijn en tussen partners en 7% voor andere schenkingen van roerende goederen. De ratio legis van de invoering van deze verlaagde vlakke tarieven was het aanbieden van een stimulans om roerend vermogen tijdens het leven over te dragen van een oudere, vaak meer vermogende generatie, aan de jongere generatie, die de geschonken goederen dan in het economisch circuit kon brengen.

De Memorie van Toelichting bij het decreet van 24 december 2004 - waarbij het fictie-artikel 4,3° Wb Succ., thans artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, wordt ingevoerd - stelt na het decreet van 19 december 2003 vast dat:Een belangrijk positief neveneffect van deze maatregel is het sneller activeren van roerende kapitalen, nog tijdens het leven van de schenker, wat een jongere generatie zal toelaten om sneller hun droom, bijvoorbeeld het opstarten van een eigen zaak, of het verwerven van een eigen woonhuis, met de financiële steun van ouders, grootouders of andere familieleden te realiseren.”

Vervolgens wordt in deze Memorie van Toelichting aangehaald dat in de praktijk schenkingen gedaan worden waarbij het vermogen de facto niet overgedragen wordt, maar dat deze overdracht wordt uitgesteld tot aan het overlijden van de schenker. Hierdoor wordt dit vermogen dus niet onmiddellijk in het economisch verkeer gebracht, met als gevolg dat de jongere generatie er niet over kan beschikken, en dit dus in tegenstelling met wat de bedoeling van de wetgever was.

Gezien deze schenkingen economisch gezien hetzelfde effect hebben als een legaat, zullen ze hier fiscaal mee gelijk gesteld worden.

Dit blijkt ook uit de tekst van de Memorie van Toelichting bij het decreet van 24 december 2004, waarin volgende passage werd opgenomen:

Bij decreet van 9 december 2003 werd, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, een bijzonder sterk verlaagd tarief ingevoerd voor het registratierecht op schenkingen onder de levenden van roerende goederen. De bedoeling van deze maatregel was een fiscale hinderpaal, die het doorgeven van roerende vermogens tussen generaties tijdens het leven van de overdrager bemoeilijkt, weg te nemen. Dankzij deze maatregel is het niet langer noodzakelijk zijn toevlucht te nemen tot minder rechtszekere oplossingen. De maatregel heeft trouwens zijn effect niet gemist. Van januari 2004 tot en met mei 2004 werden liefst 1.286 akten tegen dit nieuwe voordelige tarief geregistreerd. En uit de ontvangsten van de schenkingsrechten de afgelopen maanden blijkt duidelijk dat dit aantal de voorbije maanden nog sterk is opgelopen. De Vlamingen hebben dus duidelijk het belang van deze maatregel ingezien. Een belangrijk positief neveneffect van deze maatregel is het sneller activeren van roerende kapitalen, nog tijdens het leven van de schenker, wat een jongere generatie zal toelaten om sneller hun droom, bijvoorbeeld het opstarten van een eigen zaak, of het verwerven van een eigen woonhuis, met de financiële steun van ouders, grootouders of andere familieleden te realiseren. Het tarief van het registratierecht op schenkingen van roerende goederen bedraagt in het Vlaamse Gewest sedert 1 januari 2004 immers 3% voor schenkingen gedaan tussen personen die in rechte lijn met elkaar verwant zijn, en 7% voor schenkingen tussen alle andere personen. Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

Het is in casu duidelijk dat door de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van het artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF als fictiebepaling wordt gefrustreerd om hierna vermelde redenen. Uit de voorgelegde feitenconstellatie blijkt immers duidelijk dat de ouders hun aandelen van BV Z fiscaal voordelig willen schenken aan hun kinderen, doch mits een quasi-totaal en levenslang controlevoorbehoud in hoofde van de ouders. Hierdoor kunnen de kinderen niet zelf beslissen om het door hen ontvangen vermogen te activeren of in het economisch circuit te investeren. De 'oudere generatie' blijft de facto de quasi-volledige beslissingsmacht behouden over dit vermogen. Dit is strijdig met de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

54. Uiteindelijk zullen de ouders per familietak alle aandelen van BV Z inbrengen in een op te richten maatschap, gedeeltelijk ter volstorting van de verbintenis tot inbreng in hoofde van de kinderen, waarbij de deelbewijzen in iedere maatschap worden toebedeeld als volgt:

  • aan de consoorten […] (zijnde A, C, E en G): 5 deelbewijzen in volle eigendom en 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik;
  • aan de echtgenoten (zijnde B, D, F en H): 1 deelbewijs in volle eigendom;
  • aan het kind: 245 deelbewijzen in volle eigendom en 24.800 deelbewijzen in blote eigendom.

Na de voormelde verrichtingen zullen dus alle aandelen van BV Z die per familietak worden aangehouden, in de 2 op te richten maatschappen per familietak ondergebracht zijn.

55. Zoals ook letterlijk wordt vermeld in de preambule van de oprichtingsakte van de maatschappen, is het controlevoorbehoud een belangrijk motief voor de oprichting van de maatschappen. Dit wordt als volgt geformuleerd:

“De Maatschap “[…]” wordt opgericht om redenen van controlebehoud, de creatie van inspraakmogelijkheden en de garantie tot een gefaseerde, maar begeleide opvolging binnen de familie.

In eerste instantie wordt de maatschap opgericht ter controle:

  • de activa van deze maatschap bestaan uit aandelen van de vennootschap Z BV (of later uit aandelen van andere vennootschappen die zullen opgericht worden naar aanleiding van een reorganisatieverrichting);
  • de kinderen van de oprichters zijn op heden niet daadwerkelijk betrokken bij het reilen en zeilen van de vennootschap Z BV;

Hierin willen de oprichters verandering brengen door de kinderen te betrekken bij het beheer van het familiaal vermogen, dit zowel in de praktijk als op het vlak van het eigendomsrecht.

  • via het controlevehikel van de maatschap wordt het mogelijk voor de oprichters om hun kinderen gefaseerd en begeleid bij deze vennootschappen te betrekken, volgens de spelregels van de maatschap en zonder dat deze direct de onderliggende activa in handen hebben.

(…)” (eigen onderlijning)

Bij akten verleden respectievelijk op xx.xx.2018 en op xx.xx.2018 voor Nederlandse notaris, hebben de consoorten […] (zijnde A, C, E en G) de blote eigendom van de deelbewijzen van de respectieve bestaande maatschappen V, W, X en Y, geschonken ieder aan hun echtgenoten (zijnde B, D, F en H), met toepassing van het gunstregime voor familiale vennootschappen. Bijgevolg zal de onrechtstreekse schenking door de echtgenoten (zijnde B, D, F en H) aan hun kinderen, van de blote eigendom van de aandelen van BV Z, ad nutum herroepbaar zijn door hun echtgenoten - de consoorten […] (zijnde A, C, E en G). Dit wordt ook uitdrukkelijk vermeld in de pacte adjoints, die bewijs moeten vormen van de gedane schenkingen door B, D, F en H, als volgt:

“De schenker wijst de Begiftigde op het precair karakter van deze onrechtstreekse schenking. Schenker verkreeg de geschonken goederen, alsmede alles wat in de plaats kwam van de geschonken goederen ingevolge zaakvervanging, immers van zijn echtgenote/haar echtgenoot. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.240 van het Burgerlijk Wetboek kan zijn echtgenote/haar echtgenoot te allen tijde en zonder enige motivering ad nutum geheel of gedeeltelijk herroepen. De Begiftigde verklaart uitdrukkelijk te zijn geïnformeerd over en op de hoogte te zijn van de bepalingen van dit artikel en de gevolgen ervan. De bovenvermelde gehele of gedeeltelijke herroeping heeft immers de gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de onrechtstreekse schenking aan de Begiftigde tot gevolg.”

Doordat de schenkingen van xx.xx.2018 en van xx.xx.2018 ad nutum herroepbaar zijn, zijn de voorgenomen verrichtingen tevens grotendeels ad nutum herroepbaar. De ‘A,C,E,G-ouder’ kan op die manier te allen tijde de latere schenking (door de ‘echtgenoot-ouder’) aan de kinderen herroepen, waardoor op heden geen daadwerkelijke overdracht van het vermogen plaatsvindt. De daadwerkelijke overdracht zal pas plaatsvinden wanneer de ‘A,C,E,G-ouder’ komt te overlijden, als op dat moment zou blijken dat er in tussentijd geen herroeping is geweest.

A en C worden telkens per maatschap samen met het betreffende kind voor het leven aangesteld tot statutaire zaakvoerders van de maatschap. De zaakvoerders treden op als een college en elke beslissing van het college van zaakvoerders wordt met gewone meerderheid genomen, met uitzondering van de wezenlijke beslissingen waarvoor unanimiteit vereist is. In geval van patstelling bij gewone beslissingen, beschikken respectievelijk A en C over een doorslaggevende stem tot zij de leeftijd van 80 jaar bereiken. Voor de wezenlijke beslissingen waarvoor unanimiteit vereist is, impliceert dit dus ook dat er geen beslissing kan worden genomen zonder de toestemming van A en C (veto-recht).

Voor de maatschappen in de familietakken van E en G worden respectievelijk E en G per maatschap aangeduid als enige zaakvoerder van de maatschap die zelfstandig alle beslissingen neemt, zolang het betreffende kind de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. Zodra het betreffende kind 30 jaar is, worden E en G telkens per maatschap samen met het betreffende kind voor het leven aangesteld tot statutaire zaakvoerders van de maatschap. De zaakvoerders treden op als een college en elke beslissing van het college van zaakvoerders wordt met gewone meerderheid genomen, met uitzondering van de wezenlijke beslissingen waarvoor unanimiteit vereist is. In geval van patstelling bij gewone beslissingen, beschikken respectievelijk E en G over een doorslaggevende stem tot zij de leeftijd van 80 jaar bereiken. Voor de wezenlijke beslissingen waarvoor unanimiteit vereist is, impliceert dit dus ook dat er geen beslissing kan worden genomen zonder de toestemming van E en G (veto-recht).

Beslissingen op de algemene vergadering worden genomen met gewone meerderheid van stemmen, tenzij uitdrukkelijk in de statuten bepaald is dat er een bijzondere meerderheid of unanimiteit is vereist.

Beslissingen waarvoor een bijzondere meerderheid vereist is, worden genomen met 90% van de stemmen en moeten bovendien goedgekeurd worden door de zaakvoerders.

Beslissingen waarvoor unanimiteit vereist is, worden genomen met 100% van de stemmen en moeten bovendien goedgekeurd worden door de zaakvoerders.

Voor de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik, wordt het stemrecht op de algemene vergadering op deze deelbewijzen uitgeoefend door de vruchtgebruiker (zijnde de consoorten […], nl. A, C, E en G), behoudens voor een aantal in de statuten limitatief opgenomen beslissingen waarvoor vruchtgebruiker en blote eigenaar samen het stemrecht uitoefenen.[12] Dit betekent dat de consoorten […] de facto het stemrecht uitoefenen voor 24.805 van de 25.051 deelbewijzen per maatschap, zijnde 99,02% en bijgevolg de meeste beslissingen van de algemene vergadering bij gewone of bijzondere meerderheid domineren.

Voor die beslissingen waarvoor unanimiteit vereist is en/of de goedkeuring van de zaakvoerders, impliceert dit dus ook dat er geen beslissing kan worden genomen zonder de toestemming van A, C, E of G (veto-recht).

Voor de uitvoering van de geldelijke lasten in het voordeel van respectievelijk B, D, F en H, die aan de kinderen worden opgelegd in het pacte adjoint, wordt in het pacte adjoint een onherroepelijke, levenslange en exclusieve volmacht opgenomen vanwege de kinderen aan hun ouder, respectievelijk B, D, F en H. Met deze volmacht kunnen zij al het nodige doen om de last te voldoen met het door de maatschap aangehouden vermogen en om de fondsen ter uitvoering van deze last rechtstreeks over te maken van de rekening van de maatschap naar de rekening van de schenker. Op basis van deze volmacht kunnen respectievelijk B, D, F en H de bevoegdheden van de begiftigde kinderen op het niveau van de maatschap uitoefenen om zonder enige tussenkomst van de begiftigde de jaarlijkse last te voldoen.

Door de vooropgestelde constructie zal het over te dragen vermogen van de ouders aan de kinderen de facto onbeschikbaar zijn voor deze kinderen, terwijl het verzekeren van een werkelijke en beschikbare overdracht bij een schenking aan de jongere generatie, juist één van de doelstellingen van het nieuwe fictie-artikel was. Gelet op de concrete feitenconstellatie wordt geoordeeld dat de mate van controlevoorbehoud door de schenkers van dien aard is, dat toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, dit in strijd met de doelstellingen van dit artikel zoals hiervoor uiteengezet werd.

56. Wat de niet-fiscale motieven betreft, wordt in de aanvraag gemeld dat de reeds (voor de voorgenomen verrichtingen) bestaande planning geen aanleiding zal geven tot het heffen van erfbelasting. Volgens aanvrager is er op fiscaal vlak dus geen nood aan successieplanning. Deze vroegere planning werd evenwel niet fiscaal afgetoetst. Nu geven aanvragers aan dat zij de reeds bestaande planning ingevolge de schenkingen van xx.xx.2018, horizontaal ten aanzien van de echtgenoten en verticaal naar de kinderen toe, die volgens hen fiscaal afdoende is, wensen te vervangen door een nieuwe planning, die volgens hen zuiver civielrechtelijk ingegeven is. Het civielrechtelijk motief van de voorgenomen planning is volgens de aanvragers dat zij de kinderen mee wensen te betrekken in het beheer van het familiaal vermogen, zowel in de praktijk als op het vlak van eigendomsrecht. Zoals hierboven wordt aangetoond kan dit motief evenwel niet overtuigen aangezien het over te dragen vermogen van de ouders aan de kinderen de facto onbeschikbaar zal zijn voor de kinderen.

Aanvragers halen in hun aanvraag geen verdere niet-fiscale motieven aan die op afdoende wijze de keuze voor de voorgenomen verrichtingen zouden verantwoorden buiten het ontwijken van de erfbelasting.

57. Bijgevolg zal bij overlijden van een van de ouders toepassing van artikel 3.17.0.0.2 VCF worden gemaakt wegens ontwijking van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF. Dit betekent dat de verrichting wordt gelijkgesteld met de verrichting beoogd in art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, waardoor deze als legaat wordt beschouwd.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

Voor wat betreft de ‘onrechtstreekse schenking’

58. Voor zover de voorgenomen verrichtingen, die door aanvragers gekwalificeerd worden als een onrechtstreekse schenking door de ouders aan hun kinderen wegens betaling van andermans schuld, inderdaad een (geldige) schenking uitmaakt, zal deze schenking wel onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5 VCF vallen.

Indien een ouder komt te overlijden binnen de termijn voorzien in artikel 2.7.1.0.5 VCF, wordt de begiftigde geacht het voorwerp van de schenking als legaat te hebben verkregen, tenzij het bewijsdocument voorafgaand aan het overlijden van de schenker ter registratie werd aangeboden.

Bij gebrek aan registratie van het bewijsdocument van een schenking, zal op het moment van overlijden dienen bewezen te worden dat buiten de termijn voorzien in artikel 2.7.1.0.5 VCF een schenking, bevattende alle constitutieve elementen van een schenking, heeft plaatsgevonden.

Voor wat betreft de ‘winstreservatie’

59. Aanvragers verwijzen naar Standpunt nr. 20067 van 21 juni 2021 van de Vlaamse Belastingdienst om aan te geven dat de winstreservatie door de algemene vergadering van de maatschap niet valt onder de belastbaarheid van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

60. Voor wat betreft de deelbewijzen die in volle eigendom toebehoren aan de kinderen, gaat het niet om een gesplitste inschrijving, en is het SP 20067 niet van toepassing.

61. Voor wat betreft de deelbewijzen die wel gesplitst worden aangehouden, zal het SP 20067 wel van toepassing zijn. In casu wordt in de statuten van de maatschappen voorzien dat voor de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik, het stemrecht op de algemene vergadering op deze deelbewijzen wordt uitgeoefend door de vruchtgebruiker (zijnde de consoorten […], nl. A, C, E en G).

Indien de algemene vergadering van de maatschap aldus zou beslissen om de burgerlijke vruchten van de gesplitst ingeschreven deelbewijzen niet uit te keren aan de vruchtgebruikers, zal deze beslissing beschouwd worden als een schenking door de vruchtgebruikers die onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5 VCF valt.

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

62. Bij de voorgelegde verrichtingen worden de deelbewijzen van de maatschappen, voor iedere maatschap, telkens gedeeltelijk gesplitst aangehouden, als volgt:

  • door de ene ouder – consoorten […] (nl. A, C, E en G): 5 deelbewijzen in volle eigendom en 24.800 deelbewijzen in vruchtgebruik;
  • door de andere ouder – de echtgenoten (nl. B, D, F en H): 1 deelbewijs in volle eigendom;
  • door het kind: 245 deelbewijzen in volle eigendom en 24.800 deelbewijzen in blote eigendom.

Per maatschap worden aldus 24.800 deelbewijzen gesplitst aangehouden.

63. Er kan slechts toepassing zijn van artikel 2.7.1.0.7 VCF als de achterliggende activa van de burgerlijke maatschap effecten of geldbeleggingen zijn. Het moet bovendien gaan om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

64. Gelet op de fiscale transparantie van de maatschap, worden de maten beschouwd als gezamenlijke eigenaars van de achterliggende activa van de burgerlijke maatschap. De activa van de maatschap zijn effecten of geldbeleggingen die beschouwd worden als gesplitst te zijn ingeschreven door de ouder en het kind/de kinderen overeenkomstig artikel 2.7.1.0.7 VCF.

65. Ingeval van toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en het mogelijk tegenbewijs kan worden verwezen naar het arrest 241.761 van de Raad van State van 12 juni 2018 in de zaak A. 219.405/XIV-37.059, waarbij het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de gesplitste aankoop en de gesplitste inschrijving (SP 15004) werd vernietigd. Dit arrest heeft als onmiddellijk gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst het vernietigde standpunt niet langer toepast.

Daarnaast kan worden verwezen naar het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot gesplitste aankoop of inschrijvingen vruchtgebruik – blote eigendom en het tegenbewijs (SP nr. 20067 dd. 21/06/2021).

66. Concreet betekent dit dat artikel 2.7.1.0.7 VCF enkel zal kunnen worden toegepast als de bevoordeling tot stand is gekomen door de gesplitste inschrijving zelf en niet als het bewijs kan worden geleverd dat er een openlijke bevoordeling (schenking) aan is voorafgegaan. De mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF moet worden beoordeeld op het ogenblik van totstandkoming van de gesplitste inschrijving. De blote eigenaar zal aldus het tegenbewijs moeten leveren.

4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

67. Aan elk van de eigen kinderen wordt in het “pacte adjoint” de last opgelegd tot uitkering van een periodieke jaarlijkse rente van maximaal € 150.000,00 aan respectievelijk B, D, F en H, zolang de schenker leeft. Deze jaarlijkse rente zal slechts verschuldigd zijn na het overlijden van de respectievelijke echtgenoten (de consoorten […]), en voor zover de schenker zich erop beroept (optioneel).

De som van de totaliteit van uitkeringen wordt geplafonneerd op 70% van de waarde van de schenking op het moment van de schenking.

68. Door de plafonnering van de geldelijke lasten op 70% van de waarde van de schenking op het moment van de schenking, wordt beoogd dat de lasten niet zo hoog oplopen dat het in feite geen schenking meer is, waardoor er zich een herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zou opdringen.

Het besluitvormingsorgaan aanvaardt dat voor zover de schenkingen niet kunnen worden uitgeput door de plafonnering van de last, er geen herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zal gebeuren.

69. In dit geval zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.9 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

70. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten


[1] Een kopie van de identiteitskaart en huwelijksovereenkomst van A en B werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een kopie van de identiteitskaart en huwelijksovereenkomst van C en D werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Een kopie van de identiteitskaart en huwelijksovereenkomst van E en F werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Een kopie van de identiteitskaart en huwelijksovereenkomst van G en H werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[5] Opmerking van het Besluitvormingsorgaan: aanvrager heeft daarover geen bijkomende informatie of stukken bezorgd; deze constructie maakt geen deel uit van de ter beoordeling voorgelegde verrichting.

[6] Het besluitvormingsorgaan stelt vast dat in het pacte adjoint tussen B en elk van zijn kinderen een onherroepelijke, levenslange en exclusieve volmacht wordt opgenomen in het voordeel van B om al het nodige te doen om de last te voldoen met het door de maatschap aangehouden vermogen en om de fondsen ter uitvoering van de last rechtstreeks over te maken van de rekening van de maatschap naar de rekening van de schenker. B wordt in de statuten van de maatschap slechts als opvolgende zaakvoerder aangeduid tot het kind 40 jaar is.

[7] Het besluitvormingsorgaan stelt vast dat in het pacte adjoint tussen D en elk van haar kinderen een onherroepelijke, levenslange en exclusieve volmacht wordt opgenomen in het voordeel van D om al het nodige te doen om de last te voldoen met het door de maatschap aangehouden vermogen en om de fondsen ter uitvoering van de last rechtstreeks over te maken van de rekening van de maatschap naar de rekening van de schenker. D wordt in de statuten van de maatschap slechts als opvolgende zaakvoerder aangeduid tot het kind 40 jaar is.

[8] Het besluitvormingsorgaan stelt vast dat in het pacte adjoint tussen F en elk van zijn kinderen een onherroepelijke, levenslange en exclusieve volmacht wordt opgenomen in het voordeel van F om al het nodige te doen om de last te voldoen met het door de maatschap aangehouden vermogen en om de fondsen ter uitvoering van de last rechtstreeks over te maken van de rekening van de maatschap naar de rekening van de schenker. F wordt in de statuten van de maatschap slechts als opvolgende zaakvoerder aangeduid tot het kind 40 jaar is.

[9] Het besluitvormingsorgaan stelt vast dat in het pacte adjoint tussen H en elk van zijn kinderen een onherroepelijke, levenslange en exclusieve volmacht wordt opgenomen in het voordeel van H om al het nodige te doen om de last te voldoen met het door de maatschap aangehouden vermogen en om de fondsen ter uitvoering van de last rechtstreeks over te maken van de rekening van de maatschap naar de rekening van de schenker. H wordt in de statuten van de maatschap slechts als opvolgende zaakvoerder aangeduid tot het kind 40 jaar is.

[10] Voetnoot van de aanvrager: A. AYDOGAN in Fiscaal Praktijkboek 2020-2021 – Indirecte belastingen, Wolters Kluwer, Mechelen, 263; L. WEYTS, Notarieel Fiscaal recht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2011, 601; M. DELANOTE, Erfbelasting, die Keure, Brugge, 2020, 99; R. DEBLAUWE, Inleiding tot de Vlaamse erfbelasting, KnopsPublishing, Herentals, 2022, 188 e.v.

[11] Memorie van toelichting bij wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 25-26

[12] Er wordt vastgesteld door het Besluitvormingsorgaan dat in de voorgelegde ontwerpstatuten voorzien wordt dat de vruchtgebruiker en de blote eigenaar samen het stemrecht uitoefenen voor een aantal minder ingrijpende beslissingen zoals het beleggersprofiel (13.5) of de zekerheidsstelling (13.6). Voor de bepalende beslissingen komt het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik evenwel alleen toe aan de vruchtgebruiker, zoals wijziging van het voorwerp van de vennootschap (13.2), omzetting vennootschap (13.4) en overdracht activa (13.4). Ook voor beslissingen die wijzigingen inhouden van de statutaire bepalingen rond het bestuur komt het stemrecht alleen toe aan de vruchtgebruiker (8.3, 8.4 en 8.6).