VB 24060 - Verkrijging door een vennoot van zijn vennootschap - inbreng R/C - misbruik
- Nummer
- 24060
- Datum beslissing
- 4 november 2024
- Publicatiedatum
- 6 januari 2025
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.1.0.4., 4e lid VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:
1.1. na de voorafgaandelijke inbreng rekening-courant schuld, de verkrijging van een onroerend goed ten gevolge van de vereffening en ontbinding van BV Y gemeenrechtelijk overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4., tweede lid VCF niet onderworpen wordt aan het verkooprecht;
1.2. de voorafgaandelijke inbreng rekening-courant schuld en de daaropvolgende ontbinding-vereffening van BV Y geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF en de doelstelling van artikel 2.9.1.0.4., tweede lid VCF niet frustreert.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […] te […], namens:
2.1. De heer X (hierna ook: X), ongehuwd, geboren te […] op xx.xx.1950, RR […], wonende te […]
2.2. De besloten vennootschap BV Y, met ondernemingsnummer […] met zetel te […].
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
3. BESCHRIJVING VAN DE VENNOOTSCHAP EN ENIGE AANDEELHOUDER
Op xx.xx.2016 heeft BV Y een onroerend goed aangekocht te […]. Het betreft in een appartementsgebouw genaamd “[…]” een appartement genummerd […] en een autostaanplaats genummerd […]. Het appartementsgebouw is gelegen op de hoek […], op een perceel grond, kadastraal bekend sectie C, volgens titel nummer […] en volgens recent kadastraal uittreksel […], Sectie C, nummer […] en […], met een oppervlakte volgens titel van veertig are zeventien centiare (40 a 17 ca).
BV Y is eigenaar van voorbeschreven goed om het te hebben aangekocht van de naamloze vennootschap "Z", met zetel te […] ingevolge akte verleden op xx.xx.2016 voor Meester […], notaris met standplaats te […], vervangende zijn ambtgenoot Meester […], geassocieerd notaris te […], wettelijk belet, overgeschreven op het zesde hypotheekkantoor te […] op xx.xx. daarna onder formaliteit […]. (bijlage 1 van de aanvraag).
III. Motivering van de aanvraag
4. FORMELE MOTIVERING
De voorgelegde situatie betreft de voorgenomen ontbinding-vereffening van de eenhoofdige BV Y, die naar aanleiding van haar ontbinding-vereffening een onroerend goed zou toebedelen aan haar enige aandeelhouder die kwalificeert als een ‘historische’ aandeelhouder in de zin van het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4. VCF (bijlage 2 bij de aanvraag).
BV Y wenst toepassing te maken van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° Vlaamse Codex Fiscaliteit, overwegende dat:
- BV Y eigenaar van voorbeschreven onroerend goed is geworden om het te hebben aangekocht van de naamloze vennootschap "Z", voornoemd;
- voormelde aankoop gebeurde voor een globale prijs van € [...] te vermeerderen met de BTW ten belope van € [...];
- de aankoop van het onroerend goed door BV Y heeft plaatsgevonden onder betaling van het toepasselijke BTW-tarief en niet het verkooprecht, doch een aankoop onder het BTW-regime wordt voor de toepassing van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF gelijkgesteld met een aankoop onder het regime van de registratiebelasting;
- de heer X op moment van aankoop de enige aandeelhouder van BV Y was;
- de heer X, gelet op voorgaande, kwalificeert als historische vennoot van BV Y overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF.
Indien de aandeelhouder, die een onroerend goed verkrijgt in het kader van de vereffening van een besloten vennootschap, kwalificeert als “historische vennoot” in de zin van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF zal de verkrijging worden belast volgens haar gemeenrechtelijke aard.
Volgens de staat van activa en passiva per xx.xx.2023 (bijlage 3 bij de aanvraag) staat er een rekening-courant schuld open aan de heer X.
Volgens het standpunt van Vlabel SP 18052 is de inbetalinggeving ter aflossing van een rekening-courant schuld bij ontbinding en vereffening van een vennootschap gemeenrechtelijk te beschouwen als een verkrijging ten bezwarende titel onderworpen aan het verkooprecht.
De enige aandeelhouder is voornemens om de huidige rekening-courant schuld in te brengen in het eigen vermogen van BV Y, waarna vervolgens zou worden overgegaan tot ontbinding-vereffening van de vennootschap.
Gelet dat er op dat moment geen schuld meer openstaat, gaat het om een zuivere en eenvoudige afgifte van het onroerend goed naar aanleiding van de ontbinding-vereffening en wordt het onroerend goed verkregen als gevolg van een rechtsfeit, zodat in beginsel er geen verkooprecht verschuldigd is (en enkel het vast recht is verschuldigd). Krachtens het gemeen recht kan een evenredige registratiebelasting slechts opeisbaar zijn wanneer het gaat om een verkrijging door overeenkomst en niet door een feit. Dit is in casu niet het geval.
Aangezien hier de betrokken enige aandeelhouder een ‘historische’ aandeelhouder is, beantwoordt de toepassing van het voordeel zoals geregeld in het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4. VCF aan de doelstelling ervan en wordt deze bepaling niet gefrustreerd, ook niet indien de betrokkene door het geheel van rechtshandelingen (inbreng rekening-courant schuldvordering en daarna ontbinding-vereffening) zich zo organiseert om aldus aan de toepassingsvoorwaarden te kunnen voldoen voor het verkrijgen van dit voordeel. De oorspronkelijke bedoeling van oud artikel 129 en oud artikel 130 W. Reg. was immers te voorkomen dat personen onder de dekmantel van vennootschappen eigenaar van onroerende goederen onder bezwarende titel kunnen worden zonder betaling van het overgangsrecht. In onderhavig geval werd de verkrijging van het onroerend goed reeds onderworpen aan het verkooprecht (lees: BTW) en de toebedeling aan de historische vennoot frustreert derhalve niet de doelstelling van artikel 2.9.1.0.4., tweede lid VCF, ook niet als voorafgaandelijk de historische vennoot zich zo organiseert om, in overeenstemming met deze doelstelling, de verkrijging zo te organiseren (door voorafgaande inbreng van de rekening-courant schuld) zodat het gunstregime integraal uitwerking kan krijgen.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
5. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
6. Volgende artikelen uit de VCF moeten volgens de aanvraag worden onderzocht:
Artikel 2.9.1.0.4 VCF, dat luidt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.
Als al de vennoten maatschappelijke onroerende goederen verkrijgen naar verhouding van hun participatie in de vennootschap zonder enige tegenprestatie, waarbij die verkrijging boekhoudkundig wordt aangerekend op de beschikbare of onbeschikbare inbreng, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.
Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
7. De wachtregeling van art. 2.9.1.0.4, 3de lid, VCF is niet van toepassing (zie SP 18052) indien een onroerend goed van een ontbonden en in vereffening gestelde vennootschap in natura in natura wordt uitgekeerd aan een enige historische vennoot en dit zonder tegenprestatie. De verkrijging zal onmiddellijk belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard ingevolge het tweede lid van art. 2.9.1.0.4 VCF.
Aangezien de vennoot reeds vennoot was van de betrokken vennootschap op het ogenblik deze laatste het betrokken onroerend goed verkreeg met betaling van het verkooprecht (art. 2.9.1.0.4, tweede lid, 2°, VCF) wordt de vennoot beschouwd als historische vennoot en wordt de verkrijging belast volgens haar gemeenrechtelijke aard.
In casu heeft de vennoot een schuldvordering in rekening-courant op de vennootschap waardoor er bij toebedeling van het onroerend goed door de vennootschap aan de vennoot het verkooprecht opeisbaar wordt. Er is immers sprake van een tegenprestatie.
Door de rekening-courant kort voor de vereffening in te brengen in het eigen vermogen van de betrokken vennootschap wordt ingegaan tegen artikel 2.9.1.0.4 VCF.
Artikel 2.9.1.0.4, eerste lid, VCF bevat de algemene regel die geldt voor het verkrijgen, anderszins dan bij inbreng in vennootschap, door een of meer vennoten van in België gelegen onroerende goederen, voortkomende van een vennootschap onder firma (vof) of van een commanditaire vennootschap (Comm.V) of van een besloten vennootschap (bv) of van een coöperatieve vennootschap. Op welke wijze de verkrijging ook geschiedt, ze geeft principieel aanleiding tot het voor verkopen vastgestelde recht. Dit verkooprecht is verschuldigd zonder onderscheid of de verkrijging volgens het gemeen recht overdragend is (bv. verkoop door de vennootschap aan de vennoten) of enkel aanwijzend is (bv. verdeling onder de vennoten na ontbinding van de vennootschap). Het gaat met andere woorden om een wettelijke fictie waarbij de onttrekking van een onroerend goed uit het vennootschapsvermogen principieel fiscaal gelijkgesteld wordt met een overdracht onder bezwarende titel.
Het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4 VCF voorziet in een uitzondering voor de enige historische vennoot als de uitkering gebeurt zonder tegenprestatie. De uitkering gebeurt dan ingevolge een rechtsfeit waarop het verkooprecht niet wordt geheven.
Door de rekening-courant binnen korte termijn voor de vereffening in te brengen in het eigen vermogen van de vennootschap brengt de vennoot zich (kunstmatig) in deze situatie.
Artikel 2.9.1.0.4 VCF werd als artikel 129 in het Wetboek der Registratie,-, Hypotheek- en Griffierechten opgenomen ingevolge art. 24 van de wet van 23 dec. 1958 (B.S., 07.01.1959) en luidde toen:
“Het verkrijgen, anderszins dan bij inbreng in vennootschap, door één of meer vennoten, van in België gelegen onroerende goederen, voortkomende van een vennootschap onder gemeenschappelijke naam of bij wijze van eenvoudige geldschieting of van een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid, geeft, welke ook de wijze zij waarop het geschiedt, aanleiding tot het heffen van het voor verkopingen gesteld recht.
In geval van afgifte van de maatschappelijke goederen door de vereffenaar van de in vereffening gestelde vennootschap aan al de vennoten, is voorgaand lid van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan één of meer vennoten.
Lid 1 is niet toepasselijk zo het gaat om:
1° onroerende goederen welke in de vennootschappen werden ingebracht, wanneer ze verkregen worden door de persoon, die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen welke door de vennootschap met betaling van het voor de verkopingen bepaald registratierecht verkregen werden, wanneer het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.”.
Deze bepaling heeft in de loop van de geschiedenis verschillende wijzigingen gekend die leidden tot de huidige bepaling. Het opzet is echter duidelijk: om het betrokken onroerend goed te verkrijgen, zonder dat het verkooprecht verschuldigd is, mag er geen tegenprestatie door de enige historische vennoot worden geleverd.
De aanvrager-vennoot brengt zich in deze omstandigheden door kort voor de vereffening de rekening-courant in de brengen in het eigen vermogen. Hier is duidelijk sprake van eenheid van opzet van de voorgenomen verrichtingen.
Het feit dat de vennootschap bij de verkrijging van het betrokken onroerend goed reeds het verkooprecht betaalde doet niets af aan deze conclusie aangezien het gaat om twee verschillende personen (enerzijds de natuurlijke persoon en anderzijds de rechtspersoon).
Bovendien blijkt uit de aanvraag dat de vennoot enkel fiscale motieven heeft om de verrichtingen zoals beschreven te verwezenlijken.
De Vlaamse Belastingdienst zal de voorgenomen verrichtingen beschouwen als fiscaal misbruik en overgaan tot heffing van het verkooprecht indien zij worden voltrokken.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.